In 1665 bedekten de weiden nog 40% van de oppervlakte van Oplinter. Daarom zijn de weidebenamingen zeer talrijk.
Broek, uit Germaans broka, is de gewone naam voor het uitgestrekte grasland tangs een belangrijke waterloop. In Oplinter strekt het Broek zich uit tussen de Gete en de Oude Gete, tangs de hele zuidzijde van het dorp. Aan de westgrens loopt dit broek verder op Tiens grondgebied. In Utsenaken is het Broek smaller dan aan de grens met Wommersom. Daarom heet dit Broek sours het Klein Broek: 1686 die clyn broxkens. De naam staat dan tegenover het Groot Broek ten zuiden van het Klooster: 1660 t groot broeck. Als voornaamste Broek van Linter heet het ook gewoon het Broek: 1565 Int broeck toplinther. Met over-, d.i. “aan de overzijde van de Gete gelegen”, komt dikwijls Overbroek voor: in 1403 int ouerbroec by doude ghete. Het Broek, gelegen tussen de Ganzendries, de Grote en Oude Gete, heet het Roosbroek: 1312 in rosebroke, 1383 int roesbroec. Het Roosbroek was zeer drassig. Zo lezen we dat in 1567, op verzoek van de abdij, een onderzoek werd ingesteld aangaande de afwatering van de weide van Anna vanden Berghe en van het hele Roosbroek. Het eerste lid is het bekende roos, uit rausa “riet”. Aan de zuidkant van de Winterbeek en de grens met Neerlinter liggen de Laterbroeken, 1686 Jn die laeter broecken, en met verlies van r ook Latebroeken, 1686 inde laete brockxkens. Het eerste lid is misschien op te vatten als de beroepsnaam (bloed)later, d.i. “chirurgijn”. Beemd, uit banu-math, is oorspronkelijk een “banale”, dit is gemeentelijke hooiweide. In het algemeen duiden de beemd-benamingen kleine percelen aan.
De Brembeend, 1686 den brembempt, was waarschijnlijk perceel A 61, aan de Genovevabeek bij de huidige Herestraat. De begroeiing met brem duidt op de minderwaardige kwaliteit van het grasland aldaar. Hiermee zijn ook de Biesbeemden te vergelijken, in 1708 Jn de bis bempden, te lokaliseren aan de benedenloop van de Mattebeek aan de Biest. Aan de benedenloop van de Genovevabeek groeiden Elzen. De Elzenbeemd, in 1741 Elsenbempt, is te lokaliseren op perceel C 242, en is een restant van het grotere Elsbroek. Aan de Oude Gete vinden we de Haverbeemd, in 1453 hauerenbeempt. De naam verwijst naar de teelt van haver, wellicht de zwarte haver of evie. In dezelfde buurt had de Tiense Armentafel in 1340 een perceel weide in wijtbeemde, te vereenzelvigen met D 406 in een kleine bocht van de Oude Gete. Dezelfde plaats heet ook aan de overzijde, in Hakendover, Wijtbeemd. Het eerste lid is het bekende wide “teenwilg”. De wide was vroeger belangrijk voor de mandenvlechterij. In het Roosbroek bij de Grote Gete beyond zich de Papbeemd, 1686 den pap bemp. In 1686 was deze beemd een bunder groot, in 1705 vijf zillen. Pap kan wijzen op de zompige bodem. In tegenstelling hiermee staat de Boterbeemd, 1686 den boter bempt. In gemeld jaar moest Michiel van Hoebroeck deze beemd “voor die contributie” verkopen voor 10 gulden. Waarschijnlijk komt de Boterbeemd overeen met nummer A 62, gelegen naast de Brembeemd. Het specificans is te vergelijken met de Boterberg in Waanrode en de Boterpot in Tienen, waarin boter wijst op de malse weiden aldaar. Ook de ligging geeft aanleiding tot de vorming tot beemdnamen. De Beekbeemd, in 1686 den beeckbempt, ligt in het Kostersveld naast de Genovevabeek, met kadasternummer A 84. Op de Thuisberg, bij de Valgaar, vinden we de Bergbeemd, in 1686 den berght bempt. Op 10 juni 1474 nam Wouter Gesellen van het klooster een weide in huur, gelegen bij de molen en genoemd Dmolenbeempdeken. Bedoelde beemd ligt volledig omsloten door de Sluisgete en de Gete, en heeft het kadasternummer D 454. Een aantal beemden behielden de naam van de vroegere eigenaar. In de Kardinaalsbeemden, 1340 cardinaelsbempde, vijf zillen groot, kunnen we denken aan een eigendom van de kardinaal. Maar ook de persoonsnaam Cardinaels is mogelijk. De Knebelbeemd, 1686 den knebelbemp, lag op de Berg. Het eerste lid is de Duitse persoonsnaam Knebel, beroepsnaam voor “knevelaar, beul” of bijnaam voor een sterke kerel. De Niesbeemden, 1686 inde niesbemden, zijn te situeren aan de Genovevabeek in het Pijlijzer. Nies is een verkorte persoonsnaam uit Denis of Dionysius. De Stommenbeemd, 1677 den stommen bempt, ligt in hetzelfde Pijlijzer bij de Beek. In Overpelt heet een stuk land den stommen, afgeleid van een persoonsnaam (Molemans, 1976. 328). De Sintervivenbeemd, 1405 sinter viuenbeempt, gelegen in het Overbroek, herinnert aan de eigendomsrechten van het Sintervivengasthuis. Daarentegen is de Keukenbeemd, 1781 den keucken bempt, eigendom van het klooster. Deze beemd is eveneens een deel van het Overbroek, bij de Grote Gete, in de omgeving van de nummers D 363 en 391, onder de Wittenbos. Het bepalend element kan wijzen op de keukenschrijver of boekhouder in de keuken. Een deel van de Ganzendries heette de Minbeemd, 1686 bij den minbempt. Min is een variant van meen “gemeenschappelijk”, zoals in het Mingat in Zonhoven, dat Molemans verklaart als “rijweg over het land van een ander”. De Geerbeemden, in 1448 gheerbeemt en in 1677 in de Gerbempden, liggen in de Kummen naast de Driebunders en hebben de nummers C 125 en C 126. Deze percelen lopen uit op een scherpe punt. De naam is duidelijk. Geer, uit Germaans gaizan, is een spits toelopend stuk land.
In Oplinter is weide recent. Het bepalend element verwijst naar de eigenaar in de Papenweide, want in 1708 heet de weide de peeter Papen weyde. Grazend vee vormt het eerste lid van de Schaapsweide, ook genoemd Kareelweide, in 1781 de schaepsweyde ofte Careel weyde. In 1786 is deze weide 4,5 bunders groot, gelegen tussen de Grote Gete en de dreef die de Gete en de Oude Gete verbindt. Het kadasternummer is D 418.
Een dries is een schrale weide. Bekend is de Ganzendries: 1337 gansdriesch, 1536 opten gansendriechs, enz., gelegen op de rechteroever van de Gete aan de Ganzenbrug. Ook Eusel is een minder goede weide. Etymologisch is eusel een afleiding van eeuwen “voeren”, met het suffiks -sel. De naam van de eigenaar wordt aangeduid zoals in wouters eusel (1383). Op zulke eusels graasden schapen, zodat dit element in de toponymie bewaard werd: 1383 achter tschaepen eusel, dat wegens de ligging bij de Gete identiek is met de Schaapsweide. Van hetzelfde werkwoord eeuwen is met -te het substantief eeuwte afgeleid, dat in Oplinter verschijnt als Eute. Zo bezat Wouters in 1677 anderhalve zille land in de eute, gelegen op de Keesweg (= nu Tiens Veld).
Op een droge ondergrond wijst het Droog. In 1686 bezat Peeter Stockmans 5 dagmalen drooghe schaveije op het droogh. Het Droog is land, soms weide, gelegen op de verhevenheid tussen Genovevabeek en Asbeek. Zeer talrijk zijn weidetoponiemen ontstaan uit de naam van een eigenaar. De Bollaart, 1677 den Bollaert, is een weide op de rechteroever van de Genovevabeek, bij de Neerlinterse grens, met kadasternummer C 247. Bollaart is een beroepsnaam voor een gerechtsdienaar ofwel een vadernaam afgeleid uit Boudewijn. In 1340 grensde perceel C 204 van de Tiense Armentafel aan de weiden van heer Johannes de boelaerts (LM 74a), een priester. Een persoonsnaam kan ook schuilen in de Lossaart, 1651 supra pratum inden Lossaert, gesitueerd aan de Meerstraat. Het is een afleiding op -aart van losch “loensch, scheel”. In 1430 verkopen Hendrik Claes en zijn vrouw aan de abdij een halve bunder weide, genoemd de ghent, gelegen aan de Gete. Gent is waarschijnlijk een persoonsnaam, uit gent “mannelijke gans, gander” of uit de vleivorm van de Germaanse voornaam met gand zoals in Genthardus e.a. (Debrabandere, Woordenboek van de familienamen, 1993). Ook in de Stelt, 1686 Jn die stelt, een beemd van anderhalve zille, kan een persoonsnaam schuilgaan. Middelnederlands stelte “kruk, houten been” komt als bijnaam voor, namelijk voor een invalide die op krukken loopt, iemand met een houten been (Debrabandere). Een weide, in de hoek gevormd door Asbeek en Genovevabeek, heette de Strang, 1677 op de stranghe. Strang betekent “lang, smal stuk land”. Nog bekend zijn de weiden genoemd het Pijlijzer, in 1530 die pylysere, tussen de Genovevabeek en de Winterbeek. Middelnederlands piliser is ijzer of staal dat voor een pijl wordt gebruikt, dus pijlpunt. Het woord komt voor als beroepsbijnaam voor een pijlenmaker (Debrabandere, 1993, 1143). Ik ontmoet de persoonsnaam ook in Oplinter, in het boek van de Tiense Armentafel uit 1340: henric pijlysers Riddere. Duidelijk is de persoonsnaam in de Mackeijplek (1786). In de Telling van 1686 komt Jan Mackaij als een eigenaar voor. De Mackeijplek werd eigendom van het Klooster en lag tussen de Dreef naast de Gete en de Gilisgracht, met nummer D 395.
Volkse ironie schuilt in de Durenkoop, tussen de Genovevabeek en de Kummen. In 1686 was Michiel van Hoebroeck eigenaar van een halve bunder beemd geheten den direncoop, dit is C 144 en omgeving. Durenkoop is een volkshumoristische benaming voor percelen die (te) deer betaald werden.
Ook de vorm van een perceel of de grootte ervan gaven aanleiding tot het ontstaan van weidebenamingen. Driehoekig van vorm is een Driebek. De weide gelegen in de driehoek, gevormd door de Gete en de Weg naar Wommersom, heet in 1786 den dreijbeck. De Driebek was derhalve een deel van het Roosbroek, met nummer C 278. Het Langbunder komt tweemaal voor. In 1677 bezat Wouters een bunder beemd, geheten het Lanck bunder. Dit stuk is te situeren in de Zavel, met kadasternummer B 402, grenzend aan de Bredestraat en het Merenbos. Het Langbunder is echter ook een stuk land dat toebehoorde aan het Klooster en gelegen was in het Langveld.Dr. P. Kempeneers.