Veld is in Oplinter een groot stuk bouwland. Naar de betekenis van het eerste lid kunnen we de veldbenamingen in een aantal kategorieëen onderverdelen. 1. De meeste velden zijn genoemd naar de geografische ligging. Het merkpunt is een aangrenzende bewoningskern, een bekende weide, een opvallende boom, een menselijke konstruktie. 2. In andere gevallen slaat het eerste lid op een eigenaar, de vorm of de grootte van het veld, enz. (fig. 10).
Figuur 10: Lokalisering van de voornaamste veldbenamingen.
Zo ligt het Utsenakenveld, in 1727 vgsinaeck velt, rond de kern van het gehucht Utsenaken. Ouder is het Oppenem(s)veld of het veld bij het gehucht Oppenem. Oude vormen zijn: 1677 opt oppenem velt aend’martse, 1707 Jnt oppenhemsche veldt. Zelden wordt de Kummen uitgebreid met veldt: ca. 1700 aen het kumme velt. Meestal komt het toponiem als simplex voor: 1340 in loco dicto comine, 1448 commene, 1646 opdie cumme. De Kumme(n) was oorspronkelijk een grote, gemeenschappelijke weide ten zuiden van de Genovevabeek in sektie C. Kummen komt uit Romaans communia en betekent gemeentegrond. Het Bosveld, 1686 Jnt boschvelt, wordt begrensd door de Utsenaaksestraat, de huidige Melkweg en de Gete. Ten noorden van het Maagdendaalklooster ligt het Kloosterveld: 1359 op het cloesteruelt, genoemd naar het bekende klooster. Het Molenveld, 1686 Jnt molenvelt, is genoemd naar de Molen van Utsenaken. Ten oosten van het Hof ter Meren vinden we het Merenveld: 1646 op het meerenvelt.
Slechts éénmaal vond ik een benaming die aansluit bij een eigenaar, nl. het Kostersveld; 1686 op het custersvelt. Dit veld strekt zich uit, ten zuiden van de Genovevabeek in sektie A. Het kosterschap was één van de negen kapellanies die recht had op een dotatie. In 1686 vinden we bij de telling Lambrecht Tritsmans coster, met de opmerking: Jtem heeft den custer een tindeken competerende die kostereije geestimeert Jn renderinge op 5 gulden.
Op de grootte wijst Groot Veld, 1646 int groot velt, identiek met het Langveld, in 1641 int lanck uelt (u = v), veld ten zuiden van de Oplintersesteenweg. De noordkant van het Kloosterveld heet het Kruisveld, in 1440 cruysuelt, zo genoemd naar een kruising van wegen, het Kruisken genoemd.
Land is in Oplinter kleiner dan veld en betekent dan gewoon een perceel bouwland toebehorend aan een eigenaar. Aan de Mattebeek bezat het klooster een zille (A 220?) genoemd het Hondslandeken: 1786 het honslandeken. Een Hon(d) is gewoonlijk een Frankische rechtsambtenaar. De hond bracht de misdadiger naar de galg, waar hij de ladder gereed zette. Hondslandeken kan dan betekenen “land van de hond of rechtsdienaar”. In 1482 bezat het Maagdendaalklooster die saffelen lant, gelegen aan de Kopstraat met kadasternummer D 142. Later is het woord vervormd: 1677 in t’schaffelant, 1707 bij het schaffen landt, 1786 het schafland. Het oorspronkelijke saffelen is een adjektief, afgeleid van saffel, een bijvorm van zavel. In de hoek, gevormd door de huidige Lindebaan en de Oplintersesteenweg, ligt het Woudeland, in 1406 dwoude lant. In 1677 is het toponiem al vervormd tot d’wanlant. Woude is de naam van verschillende planten (o.a. reseda), die verfstof opleveren, waarmee zijde, linnen, enz. worden geverfd.
Talrijk zijn de namen met blok, een afgesloten perceel toebehorend aan dezelfde eigenaar. Zo huurde Ambrosius Logis in 1686 een halve bunder block, op het einde van de Oudestraat, geheten den uijl. In gemeld jaar wordt het perceel ook omschreven als een halff border drooghe wyde … geheeten den vuijl (= Uil). Het is identiek met het uijlenblocxken, dat geciteerd wordt in 1741. Het eerste lid is de diernaam “uil”. Dikwijls wordt de eigenaar met blok verbonden. Dit is het geval met het Pauwelsblok, 1340 in … pauwels beloc, aan de huidige Hof ter Merenweg (B 283 tot B 295). Dit blok is identiek met het Feukske: 1525 het foexken, 1646 het feucxke, 1686 een bunder block geheeten het fucken, 1707 het foxken, eigendom van de Tiense Armentafel. Het eerste lid is de persoonsnaam Fox, onder meer in 1554, Maria Fox, weduwe van meester Willem van Nijvel. Een eigenaar vinden we ook in het Balsblok, in 1708 op bals block, gelegen op het Droog en te verbinden met Renier Bals die vermeld wordt in 1686. In 1741 bezat Sieur Joannes de wolffs het groot block bij Neerlinther, in 1846 het Wolfs block genoemd. Al in 1686 komt Hans Joris Wolffs als eigenaar voor.
Op de begroeiing wijst het Klaverblok, 1686 het clauerblock, gelegen op het Droog. Aardbeien werden geteeld op het Beren- of Eertberenblok: 1686 den berenblock, op het eertberen bloock. Dit “Aardbeienblok” ligt in de hoek tussen de Hof ter Merenweg en de Kosbeekweg (B 326).
Een aantal veldnamen hebben betrekking op de grootte of de vorm van het perceel. De oppervlakte wordt uitgedrukt met dagmaal of zille (= 1/4 bunder), en bunder. Het Langdagmaal of le long journal op de kaart van Naveau (1756), was eigendom van het Begijnhof en is te vereenzelvigen met D 63 in het Langveld. Dezelfde betekenis heeft de Lange Zille, 1677 de langhe sille, gelegen aan de Mattebeek in het Oppenemveld. Nog een zille, waarschijnlijk in hetzelfde veld met nummer A 113, heette in 1686 het spaens silleken. Het verwijst naar de vroegere eigenares, nl. Joffrouwe spaens woonende tot thienen. Spaans uit Middelnederlands spaen “spaan, houten lepel”, is een beroepsbijnaam voor een lepelmaker (Debrabandere, 1993, 1305).
Het Kwaadbunder, 1786 het quaed bunder, eigendom van het Klooster, is te identificeren als D 294a in het Langveld. Ook het Bunder met de haak, 1786 een boinder lants … genoemt het bûnder met den haeck, was eigendom van het Klooster. Perceel D 288a, grenzend aan de Oplintersesteenweg, is in 1860 een restant van dit bunder. Ten slotte bezat Maagdendaal ook de Driebunder, 1786 Drij boinder, gelegen op de Kummen. Dit is perceel C 127, grenzend aan de huidige Kummenbaan. In 1860 was het 3ha 60a 70ca groot. Op de vorm wijst het Kromstuk, 1741 het Cromstuck, gelegen in het Langveld.
In de Hollander (1707) schuilt een persoonsnaam, zoals onder Zonhoven in de Hollandersbeemd. De Strauwel, in 1686 twee sille weyde gelegen Jnde strauwel, is te lokaliseren in de noordwesthoek van Oplinter en wijst op de begroeiing met struikgewas. Bekend is nog de Vogelzang, 1340 opten voghelsanc, bij het begin van de huidige Hof ter Merenweg. Het is een plaats waar vogels zongen in de vrije natuur. De Mortel, circa 1350 de mortel, is de zuidkant van het Merenveld tot aan de Neerlintersesteenweg. Mortel betekent natte bodem. Het komt in Tienen voor in Schaapsmortel. De aard van de bodem is duidelijk in de Zavel, ca. 1400 opden sauel, enz. tot heden, gelegen oostelijk en westelijk van de huidige Stokstraat.
Dr. P. Kempeneers.