Rond 1440 stond de Regenboog tegenover die kaecke. Vermits elke auteur de Regenboog verkeerdelijk vereenzelvigt met de Rooienburg of de Kat, wordt ook de Kaak overal verkeerd gesitueerd. In werkelijkheid komt de Regenboog overeen met huis nummer 4 in de Langestraat en stond de Kaak dus vlak voor de Bonten Os, nu Veemarkt 1.

De Kaak was een oude schandpaal. Wie zich schuldig had gemaakt aan groete diefferye, brandtstichtinghe, landtloeperye ofte eenich ander swaer delicte, werd door het gerecht verwezen naar de kaak. De betichte werd hier te kijk gesteld om door de menigte openlijk bespot te worden. We kennen nu nog de uitdrukking “iets of iemand aan de kaak stellen”. Het stellen aan de kaak was eertijds de meest verbreide erestraf, dus een straf waarbij iemand in zijn eer werd aangetast. Volgens Houwink ten Cate werd de straf in België niet meer toegepast sedert het begin van de 19de eeuw.

Het aan de kaak stellen ging meestal gepaard met het brandmerken. De boosdoener werd, de handen op de rug gebonden, met ontblote schouders naar de markt gebracht. De scherprichter prentte hem het brandmerk op de rug, bond hem met een ijzeren band om de hals aan de schandpaal en liet hem alzo enige tijd staan tot exempel voer alle quaetdoenderen. Het publiek mocht dan met rotte appels gooien, die de overheid soms zelf ter beschikking stelde.

Volgens Ter Laan waren er in 1949 nog kaken of pilorijnen bewaard, onder meer in Farmsum bij Delfzijl, en in Vlaanderen in Izegem, Male, Moorsele, Bellegem, enz. Minder bekend is de uitdrukking “hij speelt op de kaak”. Dit betekent “hij eigent zich iets onrechtmatig toe”. Pieter Breugel de Oude heeft deze uitdrukking in 1559 in zijn bekend schilderij “De Spreekwoorden” afgebeeld. Hieruit blijkt dat een kaak niet altijd een houten paal was, waaraan de veroordeelde werd vastgebonden. Bij Breugel was het integendeel een gemetselde zuil, met hierboven een soort kooi, afgedekt met een kegelvormig schaliedak.

Dr. P. Kempeneers.