Op de Kalkmarkt nr. 3 staat nu de Bistro Kokomo, uitgebaat door Jan en Virginie Hermans-Vandeput. Als bijschrift lezen we: snacks, fine food & ice restaurant. Hiernaast op nr. 4, tegen de huidige taveerne Den Griffoen, zien we een cocktail bar, Club Fellini genoemd. Het opschrift zegt ons dat deze bar is ingericht volgens de “Italian style”. Het huis op deze plaats is recent. Op een prentkaart van 1913 zien we dat deze plaats ingenomen werd door een huisje van anderhalve verdieping hoog. In het cijnsboek, vernieuwd einde 17de eeuw, wordt dit pand beschreven als een hof, gelegen naast de Gulden Boom. Al heel vroeg hadden de huizen nr. 3 en 4 op de Kalkmarkt dezelfde eigenaars.

De huidige Kokomo heette oorspronkelijk het Halfhuis. Het was gelegen naast het Korenhuis. De oudste vermelding vond ik in de rekeningen van O.L.Vrouw ten Poel van 1390: de domo dicta halfhuys, vertaald “van het huis genoemd het Halfhuis”. Ook in latere rekeningen komt de naam terug. In 1453-54 werden 8 plakken betaald aan Nolene en Geerde van Kyesekem om een vracht stellingen of te laden in het Halfhuis. Voor de opbouw van de kerk kochten de wereldlijke klerken een steen, die gezet werd aan de stichel. De steen diende voor het rijden van de wagens tegenover het Halfhuis. Volgens de rekening van 1462-63 kostte deze steen 3 schellingen of 9 plakken.

Al vroeg stond op het Halfhuis een cijns van 30 pond, ten voordele van Onze Lieve Vrouw ten Poel. Hierdoor kennen we ook de oudste eigenaars: Jan Leppers (1420-24), Catharina Leppers (1424-26), Peter van Streke (1440-42). Tussen 1445 en 1468 moet Jan van Leenen de eigenaar zijn geweest. Deze liet, samen met Idonnoye syn werdinne, aan de kerkfabriek een rinsgulden, gerekend aan 20 stuivers, te voldoen met Kerstmis en Sint-Jansmis, om dagelijks een kaars te branden in de lantaren, die hing aan het Onze Lieve Vrouwbeeld in het portaal.

In 1468-85 was Hendrik Gesellen de eigenaar. In 1515 komen de erfgenamen voor, waaronder een Willem Gesellen, zoon van de gelijknamige Willem. In 1545 kwam op de woning nogmaals een rente, ten voordele van de kerkfabriek van Sint-Germeins. Deze rente werd in 1545 voldaan door Willelmus Geselle, voor zijn huis genoemd het Halfhuis. Willem Gesellen herstelde een deel van het Korenhuis en betaalde hiervoor een belasting van 16 denieren, 2 kapuinen, 2 oude groten en nog een halve kapuin. Maar na verloop van tijd kocht het beheer van “Zijne Majesteits Goeden” te Tienen dit deel terug en kocht van Willems erfgenamen ook het Halfhuis. In 1546-47 kwam op deze plaats een mooi stenen huis, dat gebruikt werd als Tolkamer. De rentmeester die hier kwam wonen, betaalde aan de vorst jaarlijks een cijns van 2 pond artesis.

In deze periode veranderde het Halfhuis van naam: de Gulden Boom, of in het Latijn Arbor aurea. In het rekenboek van het SintLaureinsgasthuis over 1555-56 staat een uitgave geboekt voor wassen kaarsen en toortsen, gemaakt door henricxken in den gulden boem. In de Gulden Boom bevond zich dus een kaarsenwinkel. Deze Hendrik heette voluit Hendrik van Winde. Hij liet zijn eigendom na aan zijn zoon, die evenals zijn vader Hendrik heette. Zo lees ik in de rekeningen van het gemeen jaargetijde van 1590: henrick van winde … van zynen huyse genaemt den gulden boem. In 1598 stond het goed naast de Tolkamer en het huis van Lucas Cortjans. In de 17de eeuw kwam op de plaats van de Tolkamer de herberg het Land van Belofte. Lucas Cortjans was de eigenaar van de Griffioen.

De Gulden Boom ging over naar Willem Vreysers, die volgens De Ridder een zoon was van Willem Vreysers alias Valkaerts. Willem was getrouwd met Catharina van Winde, de dochter van Hendrik van Winde. Willem Vreysers komt als eigenaar voor van 1598 tot 1610. Waarschijnlijk stierf hij in 1610. Het volgende jaar werd het goed uitgewonnen door het Kapittel van Tienen, maar van 1612 tot 1619 staat die achtergelaetene wedue van willem vreysers als eigenares aangetekend. De weduwe hertrouwde met Libert Uten, die als man ende momboir synder huysvrouwe catheline van wynde aan de kapelanen van O.L.Vrouw een rente van 13 stuivers en 8 groten betaalde. Deze rente was op de Gulden Boom gekomen, uit een legaat van Symon Wevels, een kanunnik van Sint-Germeins, die overleed begin 15de eeuw. In 1627-28 betaalde Libert Uten de rente nog uxoris nomine, dit is “in de naam van zijn vrouw”. Maar de rekening zegt verder dat de Gulden Boom by deylinghe toekwam aan Servaes Vreysers. Deze was wellicht een zoon uit het eerste huwelijk van Catharina van Winde.

Op 5 maart 1670 kocht Gregorius Cluckers den Jonghe de Gulden Boom: tegens Servaes vrijsens voor die tochte mede tegens Jan vrijsens sijnen sone, hem sterck maeckende voor sijne bejaerde suster Catharina vrijsens voor den erffdom. De Gulden Boom was toen “zeker huis en hofken”, gelegen aan de gracht. Deze gracht was een arm van de Mene die vroeger achter het stadhuis en onder de huidige Griffoen liep, richting Ooievaarstraat. De huizen, met de nummers 3 en 4, hoorden immers toe aan dezelfde eigenaar, al werden ze in de cijnsboeken nog afzonderlijk vermeld. In het stadscijnsboek (Serie H 10) wordt Servaes Vreijsens als eigenaar genoemd van den gulden boom jertijts geheeten t’ halfhuijs. Maar dezelfde Vreijsens is de eigenaar van een hof wijlen toebehoorende Jan Leenen, gelegen naast de Gulden Boom. Op dit gedeelte staat nu de bar van Fellini.

Gregorius Cluckers wordt in 1679 opgevolgd door Elias Meus, een inwoner van Hoksem. Meus moet gestorven zijn rond 1691, aangezien in dit jaar zijn erfgenamen worden opgegeven. Zij verkochten de Gulden Boom, waarschijnlijk in 1697, aan Godevaart Vranckx, die sedert 1678 secretaris was van het kwartier van Tienen.

In 1705 brandde een groot gedeelte van de huidige Nieuwstraat af. Na deze brand ging de Gulden Boom over aan Michiel of Michael van Linter. Volgens De Ridder was hij een apotheker. Hij leest zijn naam echter verkeerd als Matheus, vermits Michiel van Lintere al voorkomt in 1706, in de rekeningen van O.L.Vrouw ten Poel. In 1736 staat deze vervangen door zijn erfgenamen. Op 15 november 1759 verkocht juffrouw Theresia van Linter, bejaerde jonge dochter, het huis aan Matthijs Robeets, meester metser, en zijn huisvrouw Anna Maria Van den Plas. In 1796 en later wordt Robeets opgevolgd door zijn erfgenamen. Vlak na 1800 woonde Antonius of Antoine Mellaerts in de Gulden Boom. De naam komt dan echter niet meer voor. In de beschrijvende tabel van Popp van circa 1860 ontmoet ik als bezitters Corneille, Marie en Barbe Mellaerts, met als beroep “boutiquiers”. Oudere Tienenaars hebben het huis nog gekend als de schoenwinkel Vandepoel. Tot 1986 was hier een bakkerij gevestigd en vanaf 1986 koffiesalon Oase. Nu heet het huis Kokomo. Van 1390 tot heden is het Halfhuis, later de Gulden Boom, nu Kokomo, altijd een handelspand geweest.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant dec. 1995, p. 143-145.