Op de hoek van de Veemarkt en de Kattestraat woont bloemist Jean- Pierre Holsbeeks-Middel. Boven de deur vinden we het jaartal 1700. Dit huis op de Veemarkt nr. 47 heette de Rooienburg.
Door een verkeerde lezing verwart De Ridder de Rooienburg met de Regenboog. Dit laatste huis (H 386) lag in de Langestraat naast de Rode Leeuw. De oudste bezitter van de Rooienburg die we kennen, was Henrick vanden Roye. Waarschijnlijk bezat hij slechts de helft, vermits Jan de Lathour de andere helft op 19 december 1635 kocht van Michiel, Margareta en Anna Naueaux (lees: Naveaux). In gemeld jaar was het een erf in de Langestraat genaempt den roeijen boerch. Jan de Lathour of de la Tour was getrouwd met Catharina Immens en behoorde tot de adelstand. Op Sint-Barbaradag 1641 staat hij geboekt als ouderling van de Kolveniersgilde. Hij stierf op 14 augustus 1651. Zijn weduwe en haar dochter Catharina de la Tour lieten het eigendom openbaar verkopen. Op 25 januari 1679 werd Godtgaff Collon, ook geschreven Godefroid Collin, bij het uitgaan van de bernender kersse, de nieuwe eigenaar van de Rooienburg. Het pand wordt dan beschreven als een huis met hof, soldatenhuis en stallingen, gelegen op de Kalvermarkt. Collon werd ook de eigenaar van de tuin waarop eertijds een huis stond, dat vervangen werd door een houtstal.
Op de Roijen burgh stonden op het einde van de 17de eeuw heel wat lasten. Jaarlijks moesten de eigenaars betalen: 16 rinsgulden aan de erfgenamen van Antoon Naveau, 10 gulden aan de kinderen van De Vinder, 8 gulden aan de Annuntiaten van Tienen, 6 gulden aan Jan Immens, de pensionaris van de stad, 6 gulden aan Hendrik Wellens die getrouwd was met Catharina Immens, de dochter van Otto, 6 gulden aan Catharina de la Tour, de dochter van Jan. Daarenboven was de Rooienburg nog cijnsplichtig aan het Sint-Germeinskapittel, aan de Koning en aan het Hof van Amours.
De nieuwe bezitter veranderde de benaming Rooienburg in de Kat. Van Godtgaff Collon kwam het huis aan zijn dochter Maria Collon, die getrouwd was met Otto Jacob Coenen. Hun kinderen erfden het huis, namelijk 1° Joanna Maria Coenen, geestelijke dochter, 2° Anna Margareta Coenen, zuster in het Annuntiatenklooster, en 3° Hendrik Nijs, een halfbroer. Na de dood van hun ouders verkochten deze kinderen op 22 januari 1771 de Catte aan notaris Jean Charles of Jan Carolus Nihoul en zijn echtgenote Maria Catharina van Dionant. In 1771 stond de Kat naast de Drie Koningen (Veemarkt 46) en tegenover de pomp van Sint-Germeins. Deze pomp werd gebouwd na 1691, na een klacht van de inwoners van de Veemarkt. Notaris Nihoul komt als eigenaar voor tot na 1837. Van deze ging de Kat voor 1860 over naar de slager Pierre Coninck. Volgens een prentkaart uit 1905 heette het huis op de hoek Al la grande bourse. Het was toen een restaurant, waar ook op het biljart werd gespeeld.
De benaming “De Kat” zorgde ook voor de naamsverandering van het belendend straatje. De huidige Kattestraat heette voorheen de Vleeshouwersstraat, of om ze te onderscheiden van de huidige Donystraat, de Kleine Vleeshouwersstraat. Al in 1323 vond ik de Latijnse naam in vico carnificiali en in 1323 in het Nederlands inde cleynvleeschouwers strate. Wegens de nabijheid van het huis de Kat vond ik voor de eerste keer in 1753 het Cat Straetje.
De benaming Rooienburg of Rode Burg is niet zeldzaam. In Mechelen komt al in 1383 de huisnaam Rodenborch voor, volgens Foncke zo genoemd naar de gemeente Rodenburg in de Vlaamse kuststreek. Voor Antwerpen citeert Vande Weghe het huis de Rodenburg op de Grote Markt. De Kat hing vooral aan herbergen uit. Zo werd in Arnhem in 1533 een zekere Gijsbert Mess ervan beschuldigd een tinnen kan in zijn mouw te hebben weggemoffeld. Wendel, de waardin uit de Kat, haalde de kan uit de mouw. Achteraf verklaarde ze voor de schepenen, wellicht onder druk, dat haar verhaal gelogen was. In Veendam hing een bord met een kat en daartegenover een uil met een muis in de bek. Hierbij stond volgende dialoog. De kat die zei: “Uil! Gij doet mij groot onrecht. De muizen zijn mij toegezegd”. Waarop de uil antwoordde: “Ja Kat, dat moet gij weten. Ongegund brood wordt het meest gegeten”.
Bibliografie
1) Atlas 1992: KAB 10.934 bis, f. 57; KAB 22.047, f. 9; KAB 22.237, f. 1; SG 4640, f. 9 v°, 69 en 69 v°; SH 10, nr. 675-676; SH 14, nr. 48; SL 16, f. 27.
2) De Ridder, in: HG 1925, afl. 3-4, 26-31; Foncke, in: Nk. 1969, 163; Kempeneers, 1987, 281; Idem, in: BF 1994, 54; Vande Weghe, in: Nk. 1977, 227; Van Lennep, 1867-68, I, 159 en II, 345.
Dr. P. Kempeneers.