Vanaf 1836 kende de huidige Gilainstraat aan de Kabbeeksepoort een zeer grote economische bedrijvigheid door de oprichting van een suikerfabriek. Hiervoor was het een rustige straat. Laten we in gedachten teruggaan tot in de 18de eeuw.

In 1755 vonden we links als opvallendste gebouw het Kabbeekklooster en rechts het pachthof van Jan Van der Linden. Jan stierf op 12 mei 1758 na een slag met een metalen blaaspijp op zijn hoofd (zie: Info bij Jan Karel Huart). Hij werd opgevolgd door zijn weduwe. Dit pachthof had de vorm van een grote vierkanthoeve met een gevelbreedte van 25 meter. In 1830 kreeg dit pand het kadasternummer H 12. Deze hoeve was veel ouder, maar er ontbreken mij nog te veel “puzzelstukjes” om de vroegere bezitters met zekerheid te achterhalen. Rechts van de hoeve stonden twee huizen: een huis met een tuin (H 13), 2 a 30 ca groot, en een huisje (H 14) van slechts 40 ca. Deze twee huizen hoorden eveneens toe aan Jan Van der Linden. Het pachthof en de 2 huizen komen nu overeen met de gebouwen van de Rijkswacht aan de straatkant.

Links van de hoeve lag een grote tuin. Deze strekte zich uit over een afstand van zowat 65 meter. Het pachthof en de tuin hadden een oppervlakte van 20 a 80 ca. Vergeleken met de huidige toestand besloeg de tuin van Van der Linden volgende percelen: het linkerdeel van de Rijkswacht, het huis nr. 111, en verder nr. 113 (doopsuiker Nagels). 115, 119 of café Den Athenai, de ingang van de Zegestraat, 123 (sanitair Kestens), 125 (Copywrite), 127 (Peking) en 129 (kleding Kestens).

Achter het pachthof lag een fraaie boomgaard (H 16) met een oppervlakte van 1 ha 11 a 60 ca, die eveneens toebehoorde aan Jan Van der Linden. Deze boomgaard komt overeen met de volgende panden van nu: de achterkant van de Rijkswacht, de huizen in de Zegestraat met de nummers 7 tot 39, en 6 tot 34. Naar de vesten toe strekte de boomgaard zich verder uit achter de huizen van de Gilainstraat met de nummers 133 tot 153. Dit laatste is de inrit van verzekeringsmakelaar Van Cutsem-Laermans.

Het hele goed werd aan de noordwestkant, richting Kabbeeksevest, begrensd door de Gaze. Het pachthof van Van der Linden met de boomgaard had derhalve een diepte van 130 meter. De Gaze was op veel plaatsen al vroeg overwelfd. Zo kwam deze overwelfde beek nog te voorschijn bij de bouw van de provinciale technische school, het huidige PISO, en van de residentie Waaiberg. De Gaze bevond zich bij deze residentie op de linker perceelsgrens. Aan de Zegestraat liep de Gaze onder het huis nr. 34. Aan de overzijde van de straat liep de beek verder naar de scheidingslijn tussen de huizen nummer 39 en 41, om dan diagonaal huis 41 te kruisen. Verder vormt de Gaze nog steeds de perceelsgrens van residentie Ambassade.

Het uitgestrekte goed van Van der Linden kwam al voor 1826 in het bezit van de weduwe van Emanuel Loyaerts. Deze familie had een bewuste aankooppolitiek gevoerd. Ze bezat in dezelfde omgeving nog andere grote eigendommen, namelijk het grootste deel van de gronden waar de Zege-, IJzer- en Strijdersstraat doorheen zijn getrokken. Door het huwelijk met de familie Van den Bossche werd het familiale grondbezit van Loyaerts nog groter. De keuze van Van den Bossche om precies op de grond van Loyaerts een suikerfabriek te bouwen, was dan ook geen toeval.

De Tiense suikergeschiedenis begint met Pierre Antoine Van den Bossche. Hij werd in Tienen geboren op 4 april 1785, huwde op 13 oktober 1813 met Albertine Henriette Florence Loyaerts en overleed in Tienen op 28 juli 1851. Pierre Antoine begon net als zijn vader als zoutzieder, maar stapte wegens te hoge belastingen op het zout in 1836 over naar de suikerfabricage. Op 16 mei van dat jaar bezorgde de Bestendige Deputatie hem de vereiste vergunning. Als vestigingsplaats koos hij dus de grond van de familie Loyaerts, eertijds het pachthof van Jan Van der Linden.

Het opstarten van een suikerfabriek in de Kabbeekstraat was politiek gekleurd. Tienen kende in de jaren na de Belgische Onafhankelijkheid twee grote partijen: een katholieke en een liberale. Ze bestuurden samen de stad. Dit belette niet dat beide partijen trachtten om afzonderlijk aan de macht te komen. In 1848 slaagden de liberalen in hun opzet. Ze behielden zoals bekend de volstrekte meerderheid 116 jaar lang tot in 1964, toen de tandem Boel-Henckens de macht overnam.

Op 14 april 1836 richtte de liberale en anti-klerikale Joseph Van den Berghe de Binkum, 32 jaar oud, een aanvraag aan de gouverneur om in Tienen met een suikerfabriek te beginners. De toestemming werd hem verleend op 16 mei, op dezelfde dag waarop ook Van den Bossche zijn vergunning kreeg. Onmiddellijk kocht Van den Berghe een stuk grond op de “Groeve” in Grimde. Aanvankelijk durfden slechts 3 landbouwers hun velden met bieten beplanten. De vrees voor de katholieke machthebbers remde aldus de opgang van de suikerfabriek van de liberaal Van den Berghe.

Vier dagen vroeger dan de liberalen, namelijk op 10 april 1836, dienden enkele katholieke grondeigenaars, gesteund door burgemeester Frans Van Dormael, een aanvraag in om een concurrerende fabriek op te richten in de Kabbeekstraat. De initiatiefnemer was Pierre Antoine Van den Bossche. De weduwe Loyaerts, schoonmoeder van Pierre Antoine, verkocht het linkerdeel van haar eigendom aan de aandeelhouders Joseph Janssens en consoorten. Op de kaart van Vandermaelen van 1837 is de nieuwe toestand al afgebeeld. De fabriek (H 16 b) begon op hoek van de huidige Zegestraat en liep schuin richting Gaze over een afstand van 80 meter, dus tot en met het huis nr. 22 in de Zegestraat. Het uiteinde van de fabriek lag ongeveer 10 meter van de Zegestraat af.

Eerst vormde het gebrek aan water nog een grote moeilijkheid. De gebroeders Van den Bossche en Joseph Janssens vroegen op 7 november 1836 de toestemming pour pouvoir établir une pompe sur le puit de la ville rue de diest pour le service de leur fabrique de sucre. Eerst werd de pomp getest. In minder dan een uur had een werkman de put leeggepompt. De fabriek begon dan zelf met het graven van een put. Waarschijnlijk stond deze put in een vierkant gebouw tegen de Gaze, zoals op de kaart van Vandermaelen is aangeduid, in perceel H 16a dat eveneens door de aandeelhouders was aangekocht.

Later werd de fabriek vergroot. De gebouwen vormden een enorme hoofdletter P in spiegelschrift, met een oppervlakte van 52 a 60 ca. De stok van de P vormde de linkergrens van de huidige Zegestraat tot en met huis nummer 34. Op dit ogenblik is nog een gedeelte intact, namelijk de hoek met Kestens sanitair. Ook de rest van de vroegere boomgaard kwam in het bezit van de aandeelhouders. Aan de straatkant werd een huis gebouwd dat nu overeenkomt met het café Den Athenai.

Aan de fabriek werd een stokerij toegevoegd. Deze kwam op de plaats van het pachthof, nu de Rijkswacht. De stokerij had in 1860 een oppervlakte van 9 a 30 ca. De vergunning was door de Bestendige Deputatie afgeleverd op 20 december 1855. De stokerij werd aangedreven door een stoommachine van 5 pk, gebouwd door de ateliers van J.J. Gilain.

Pierre Antoine Van den Bossche werd in 1851 opgevolgd door zijn weduwe en in 1861 door zijn 20-jarige kleinzoon Leon Pierre Charles Van den Bossche. Leon Van den Bossche was een produkt van inteelt. Hij was de oudste zoon uit het huwelijk van Octavie, de dochter van Pierre Antoine, en zijn jongste broer Charles. Leon Van den Bossche was ook doctor in de politieke wetenschappen en bouwde onder Leopold II een suksesrijke diplomatieke carrière uit. Het is deze Van den Bossche die eigenaar werd van het huidige stadspark. Op 24 oktober 1883 trad hij in Tienen in het huwelijk met de 42-jarige Ikbal Hanem Berzeg, weduwe van Kiarim Bey Kéchedji en geboren te Obough in Circassië in het Noorden van de Kaukasus. Het paar had mekaar leren kennen te Constantinopel. lkbal stierf kinderloos te Tienen op 2 februari 1909. Leon stierf twee jaar later op 30 januari 1911.

In 1836 werkten 100 arbeiders in de suikerfabriek. In 1858-59 waren in het complex, stokerij inbegrepen, 300 arbeiders tewerkgesteld. In 1905 zou de suikerfabriek Van den Bossche-Janssens door de Tiense Suikerraffinaderij worden opgeslorpt.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant, december 1996, p. 160-164.