Een vriendelijke dame die nog lessen volgt aan de Tiense avondschool, vroeg me om een sprokkel te wijden aan de Getestraat en omgeving.
Laten we beginnen met de bouw van de derde of grote omheining. Deze werd aangelegd vanaf 1360. Deze omheining was 6.125 meter lang, dit is zowat de afstand van Tienen tot aan de brouwerij van Hoegaarden. Veel Tienenaars denken dat alle delen van deze vest verdwenen zijn. Als ze goed kijken naar het omliggende landschap, zullen ze vaststellen hoe hoog de Getestraat boven de omgeving uitsteekt. Dit komt omdat de Getestraat bovenop deze omheining is gelegen. Het hoogteverschil is vooral duidelijk aan de Grote Spui, dit is de plaats waar de Gete al eeuwenlang dwars door de grote omheining loopt. Helemaal onderaan staat nog een schuur, die eertijds behoorde tot de Moutmolen in Mulk. Op deze plaats is de Gete echter op het einde van de vorige eeuw rechtgetrokken. Hierdoor staat de schuur zo ver van de Gete af.
De omgeving tussen de Grote Spui en de Bostsepoort was eertijds bekend als Kastél. De oudste vorm castel dateert al van 1245. Vroegere auteurs veronderstelden dat hier tot rond 1374 een versterking stond. Kastel, uit Latijn castellum, duidt dikwijls op een Romeinse versterking, gelegen aan een heerbaan. Zeer bekend is bv. Kassel, het knooppunt van Romeinse wegen in het arrondissement Duinkerke. Dat de Tiense Kastel tot zulke Romeinse versterking teruggaat, is niet zonder meer aan te nemen. Daarom ook laat Gysseling in zijn Toponymisch Woordenboek zoveel kastel-namen onverklaard.
Een bekende naam voor de Kastel is de Jodenkastel. In het oudste hertogelijk cijnsboek (Rekenkamers 44.807, f. 1 v°) lees ik dat Liebrecht Portere rond 1370 een dagmaal op de Jodenkastel bezat. Voor hem hoorde dit dagmaal toe aan Wouter van Kersbeek. In het Latijn staat er letterlijk: Libertus portere de jurnali de castello Judeorum quondam walteri de kersbeka. Dan zitten we al in het midden van de 14de eeuw. Op dat ogenblik was er van een versterking zeker geen sprake meer. In hetzelfde cijnsboek bezat Servaes van Bivorden een ander stuk van de Jodenkastel, evenals Gysbrecht van Raetshoven. In latere cijnsboeken vond ik voor dezelfde plaats, dat de dagmalen er beplant waren met wijngaarden. Terloops: een dagmaal is een vierde van een bunder. Een oude bunder had een oppervlakte van 1 ha 30 a en 46 ca. Pas vanaf 1820 werd een bunder gelijkgesteld met een ha. De omgeving was hier dus zeer landelijk. Dat er Joden in onze contreien woonden, wisten we al langer. In de rekeningen van de stad in 1470 wordt Henricus de Joede, dit is Henrick de Jood, met name genoemd.
Geschiedschrijver en deken P.V. Bets denkt bij de Jodenkastel aan een verdwenen burcht of synagoog van de Joden. Hij situeert deze synagoog in de omgeving van de Roos, nu beter bekend als de Sint-Helenasluis op de splitsing van Gete en Borggracht. Deze bewering van Bets berust op een verkeerde lokalisering van de magna archa of Grote Sluis. Deze Grote Sluis is niets anders de nog bestaande Grote Spui op de Getestraat.
Dr. P. Kempeneers.