1. DE AANLEIDING

De septemberstoet herinnert aan het bezoek van Maria-Elisabeth aan de stad Tienen op 4 en 5 oktober 1725. Dit bezoek staat beschreven in de schepengriffies nr. 2003, vooral op de folio’s 134 tot 140, onder de titel Aengaende het arrivement van d’archiduchesse maria Elisabet als gouvernante van desen Lande. Dit gebeurde in volle pruikentijd. Voor de huidige generatie komen de gewoonten van toen vreemd over. De evocatie van het bezoek is aldus een ideaal gegeven voor een folkloristische stoet.

2. EEN KOKETTE MARIA-ELISABETH

Volgens Ch. Piot in de “Biographie Nationale” (XIII. 1895) werd Maria-Elisabeth Lucia-Theresia Jozefa geboren in Linz op 13 december 1680. Ze overleed op 60-jarige leeftijd in Morlanwelz op 26 augustus 1741. Ze was aartshertogin van Oostenrijk en landvoogdes van de Oostenrijkse Nederlanden. Maria-Elisabeth was een zeer begaafde vrouw, die al op 19-jarige leeftijd een overzicht schreef van de geschiedenis van het Habsburgse huis. Bovendien sprak zij vlot Duits, Frans, Italiaans en Latijn.

Zij kwam op 9 oktober 1725 in Brussel aan om er namens haar broer, keizer Karel VI, het bestuur in handen te nemen. In Brussel heerste immers een wanordelijke toestand. Hiervoor was de omstreden markies van Prié teruggeroepen. Maria-Elisabeth moest de orde herstellen. Ze zou de pas gerealiseerde omvorming van de administratie met de wederinvoering van de Collaterale Raden verstevigen. Ook trachtte zij met uitgebreide volmachten de economische achteruitgang te verhelpen. Ze was zeer vroom, maar hield ook van Italiaanse opera’s en concerten. Aldus bevorderde zij het culturele leven in Brussel. Zij was heerszuchtig en verzette zich dikwijls tegen de keizerlijke richtlijnen. Graag gezien bij de bevolking hechtte zij veel belang aan de etiquette aan het hof.

Op 4 oktober 1725 kwam zij in Tienen aan om er te overnachten, alvorens naar Brussel door te reizen. Tijdens haar bezoek was Maria- Elisabeth 44 jaar.

3. DE PRUIKENTIJD

Het woord “pruik”, sedert Kiliaan (1599) peruycke, later paruik, komt uit het Franse perruque. De herkomst van dit woord is volgens Jan de Vries onzeker. In de 15de eeuw komt het woord in de Franse dievenbende der Coquillards voor. Van hieruit verspreidde het zich in de omgangstaal. Waarschijnlijk is het een Bargoens woord, afgeleid uit het Provençaalse perucat, dat bij Villon “fraaie haardos” betekent, of misschien “zoals van een papegaai”. Vergelijk hiervoor woorden als perruche “parkiet” en perroquet “papegaai”. Oorspronkelijk sloeg het woord pruik op golvend haar.

De methode om afgeknipte mensenharen tussen zijden draden in te werken, schijnt uit de 17de eeuw te dateren. Deze methode wordt toegeschreven aan de Parijse kapper Evrais. Tijdens de regering van Lodewijk XIII in Frankrijk, maar ook elders in Europa, werd het voor de mannen de mode om het haar zo lang mogelijk te dragen.

Hierdoor werden pruiken spoedig algemeen opgezet. Lodewijk XIV die zelf fraai lang haar had, droeg zijn eerste pruik in 1673. Deze pruik krulde boven het voorhoofd en werd door een diepe scheiding in tweeen gedeeld. De haren hingen rechts en links over de schouders naar voren en naar achteren.
Rond 1700 verving men de haren veelal door vlas dat dan gepoederd werd. In elk herenhuis bevond zich een poederkabinet. Het poeder werd omhoog geblazen, zodat het zich bij het neervallen gelijkmatig verdeelde. De deftige poederpruiken gaven echter veel last. Reeds op het einde van de 17de eeuw waren bij de militairen de lokken in de nek bijeengebonden. Zo kwam men tot de kleinere pruik. In de Nederlanden werd het dragen van pruiken vooral in de 18de eeuw algemeen.

4. TIENEN IN 1725

De nieuwe stadsmagistraat

Om de geest van deze tijd te vatten, geven we eerst de samenstelling van ons stadsbestuur. Dit werd in 1724 vernieuwd en bestond uit de volgende personen.
Er waren twee borgemeesters: jonker Paulus Germanus vanden Berghe de Hauthem, en oud-luitenant en meier Germanus Wauters. Hiervoor had Wauters vooraf wel moeten afzien van het “rentmeesterschap van het kwartier”.

Volgende heren vormden het schepencollege: 1° advokaat Baerts, “president schepen”, 2° advokaat Festraets, 3° advokaat Van Moeckenbourgh, 4° Gabriel Leemans, 5° Joannes Paesmans, oudschepen, 6° Georgius van der Monde, “dienende raedt”, en 7° Jan Francis van Linther. Na het overlijden van Van der Monde, nam jonker Josephus van den Berghe zijn plaats in. Hij legde de eed af te Brussel op 18 augustus 1725.

Verder kennen we volgende raadsleden: 1° doctor Henricus Germanus Landeloos, “president raedt”, 2° jonker de Longin, 3° Hubertus Immens, 4° Germanus Spaens, 5° Hendrick Traetsens, 6° Guillielmus vanden Berghe, 7° Petrus Putteau en 8° Francis Minnart.

Tot het bestuur werden ook gerekend: de rentmeester van de stad, Hendrick vande Bon, en de rentmeester van de H. Geesttafel, jonker Joannes de Wijth.

Verenigingen

Op 21 september 1708 teisterde een grote brand de Sint-Germeinskerk. De toren, de beuk, het groot koor en de zijkoren liepen zware schade op. De restauratie zou jaren duren. Op 14 augustus 1724 werden door allerlei Tiense verenigingen fondsen verzameld voor het plaffoneren ende wittenvan het groot koor, de grote beuk en het “onderste van de toren”, alsmede voor het herstellen van de daken. De genoemde schepengriffies (f. 119v°) geven een lijst van wie een bijdrage leverde voor dit werk. Ik geef deze lijst in de huidige spelling: de momboor van het venerabel altaar, de momboor van het H. Kruisaltaar, de momboor van het Sint-Anna-altaar, de momboor van het Onze-Lieve-Vrouw-altaar, de momboor van het Sint-Huibrechtsaltaar, het broederschap der gelovige zielen, de Sint-Jorisgilde, de Sint-Sebastiaansgilde, de Kolveniersgilde, de “retorijcke sinte Agnete”, het brouwersambacht, het kremersambacht, het beenhouwersambacht, het schoenmakersambacht, het groot ambacht, het timmerliedenambacht, het smedenambacht, het kleermakersambacht, het kempmakersambacht, het weversambacht, het barbiersambacht, en het fruiteniersambacht. Ten slotte bevat de lijst ook de rentmeesters van de stad en van de H. Geest. Deze opsomming geeft een duidelijk beeld van het sociale en economische weefsel van Tienen tijdens het bezoek van Maria-Elisabeth.

5. VOORBEREIDENDE BRIEFWISSELING

Op 26 augustus 1725 ontvingen de burgemeesters, schepenen en raadsleden een Franse brief van de graaf van Daun. Ik citeer zijn titels in het Nederlands: “Virick Philippe Laurent, graaf van Daun, prins van Thiano, ridder van de orde van het Gulden Vlies, huidige staatsraadsman van Hare Majesteit, maarschalk van haar legers, algemene intendant van het arsenaal, kolonel van een regiment infanterie tot haar dienst, kolonel en gouverneur van haar stad en keizerlijke residentie te Wenen, luitenant-gouverneur en algemeen kapitein van haar Nederlanden”.

De graaf van Daun liet aan de stadsmagistraat weten dat Maria-Elisabeth weldra zou aankomen. Als zuster van de keizer, nostre tres auguste monarque, wenste de aartshertogin met alle eerbetoon ontvangen te worden. Dit was ook het geval geweest, aldus de graaf, met haar voorganger de prins Kardinaal Infant. Maria-Elisabeth zou over Tienen en Leuven naar Brussel rijden. In Tienen zou ze overnachten. Het Tiense stadsbestuur kreeg de opdracht om de nodige maatregelen te nemen.

Op 29 augustus 1725 liet het stadsbestuur weten dat de Kardinaal Infant niet in Tienen was voorbijgekomen, maar wel Diest of Scherpenheuvel had aangedaan. Het bedoelde bezoek van de Kardinaal Infant had plaatsgehad in 1654. Bovendien waren door de verwoesting van de stad alle retro-akten verdwenen. Derhalve wenste het Tiense bestuur meer uitleg over de te nemen maatregelen.

De graaf van Daun ging welwillend op het verzoek in. Op 15 september 1725 schreef hij dat Tienen dezelfde eer zou bewijzen als de andere steden die de aartshertogin zou bezoeken. Concreet betekende dit: het versieren van de voorgevels van de huizen en van de straten le plus magnifiquement que sera possible, zowel bij haar aankomst als bij haar vertrek, het opstellen in wapenuitrusting van de schuttersgilden en de burgerij, en het luiden van de klokken van de hoofdkerken. Ook wenste Maria-Elisabeth dat ze aan de stadspoort in groep ontvangen zou worden. Bij de toespraak moest de burgemeester, geknield, de stadssleutels overhandigen. Vervolgens zou een groep van 40 of 50 van de meest vooraanstaande burgers de aartshertogin vergezellen tot aan haar logement. Deze burgers moesten elk een brandende fakkel van witte was dragen. Ook de huizen moesten zonder brandgevaar verlicht worden. De volgende dag zou het bestuur de erewijn met de gebruikelijke ceremonies aanbieden. Bij haar vertrek ten slotte moest haar dezelfde eer bewezen worden als bij haar aankomst. Vermits zij in Tienen met haar gevolg zou overnachten, werd de stad opgedragen voor het meest gepaste logement te zorgen.

6. HET GEVOLG VAN DE LANDVOOGDES

Om een idee te hebben van de logistieke problemen, liet de graaf van Daun eveneens een lijst bezorgen van het aantal koetsen en personen die met de landvoogdes zouden meekomen. Ik laat deze lijst in vertaling volgen.

Koetsen Pers.
1 1 Gidspostiljon. bestaande uit: 4
vier ruiters met inbegrip van de commissaris voor de uitgaven 2
2 postboden met paarden aan de hand 4
4 postboden horenblazers 4
vier koeriers 4
vier postmeesters 1
een postofficier 1
een postjonker 1
1 De hoofdpostmeester 1
De hoofdhotelmeester van Hare Majesteit 1
Noteer dat dezenslechts 4 knechten hebben, waarvan er 3 te paard zijn.
1 Hare Doorluchtigste Hoogheid
de hoofdhotelmeesteres 1
1 De Markiezin van Visconti 1
3 hofdames 3
1 2 hofdames 2
1 mejuffrouw d’Ullfeld met drie begeleidsters 4
1 een vrouw, 2 kamermeisjes 3
1 nog twee kamermeisjes 2
1 3 pages en hun gouverneurs 4
1 de 2 paters biechtvaders, de predikant en een broeder 4
1 De korpsgeneesheer en -chirurgijn 2
1 De ceremoniemeester en een hofkapelaan 2
1 Hun knechten en bagage van de geneesheren
1 De klerk van de pater biechtvader en zijn gezel 2
1 De hofschatbewaarder 1
1 De vertrouwenssecretaris 1
1 de gerechtssecretaris, zijn vrouw, 2 zegelbewaarders 4
1 twee kamerheren en de korpskleermaker 3
1 De kamerdame van Hare Doorluchtigste Hoogheid, een helpster en een meid 3
1 De knechten van de Markiezin van Visconti 4
1 4 meisjes van de Markiezin van Visconti of van de 4 hofdames, die inwonen 4
1 2 meiden van de twee kamerdames en een derde zullen logeren bij hun meesteressen – pro memorie
1 koets met 3 meiden idem
1 De bleekster, strijkster van het linnengoed van het korps en deze die de hemden wast 3
1 De kokkin en de ziekenwacht en twee meiden en een buitengewone meid 2
1 De kamerfoerier 1
1 De apotheker, zijn helper en de hofchirurgijn 3
1 Wagen met de geneesmiddelen
1 Kales van de knechten van de vertrouwenssecretaris
1 Bed van Hare Doorluchtigste Hoogheid
1 De wapenwachter 1
1 4 stoeldragers 4
4 vier rijtuigen met de meubels van Hare Hoogheid
1 Wagen voor de hoofdmeesteres
5 Bagagewagen
1 Knechten van de hoofdhotelmeesteres 4
1 haar edellieden 2
1 haar bagage
1 De knechten van de hoofdpostmeester 4
1 een stoel
1 Bagagewagen
1 idem
1 idem
1 idem
1 idem
1 Hoofdkeukenmeester, hoofdbewaarder van het buffet en van het kamerzilverwerk 4
5 Koetsen vol bagage en knechten
1 De stoel van de Bancaliet
1 De officiaal directeur der controle met de geldkist, cum suis 4
1 De schrijver van de hoofdproviandmeester 1
1 De keldermeester 1
1 De beheerder van het zilverwerk en de ophaalster van het vaatwerk 2
1 Een tapijtwerker en drager met de tapijten 2
1 Voorraadwagen voor de keuken die vooruit vertrekt
1 De tafeldekker 1
1 De tafeldekker van de pages 1
1 De tafeldekker-helper 1
2 6 koks met hun lieden 6
1 voorraad van de confijters en van de proviandhoofden
1 De wijn en voorraad met een keizerlijke kuiper 1
1 keukenbatterij
1 Controleur en hulpproviandmeesters 4
1 drie voedselbeheerders of confijters 3
1 Tafeldekker van de paters biechtvaders
1 Tafeldekker van de kamer 1
1 De hulp-tafeldekker 1
5 Rijtuigen met voorraad
9 reserverijtuigen
92 129

Hierbij werden enkele knechten niet gerekend, waarvan men veronderstelde dat ze bij hun meesters zouden logeren.

7. DE SPANNING STIJGT

Vermits het arrivement van de aartshertogin nakend was, kondigde de magistraat enkele besluiten af, zowel voor de geestelijke als voor de wereldlijke inwoners van de stad. Ze moesten hun huizen en stallingen reinigen, en de schouwen behoorlijk vagen. Na acht dagen zouden de wethouders de nodige controleurs uitsturen om na te gaan of aan de ordonnantie was voldaan. Was dit niet het geval, dan zouden de defaillanten ofte contraventeurs arbitralyck gecorrigeert worden. En opdat niemand zou pretexeren cause van ignorantie of in huidig Nederlands, opdat niemand zou opwerpen dat hij het niet wist, liet het stadsbestuur het nieuws verkondigen met den belslagh.

Op 29 september liet de graaf van Daun de stad weten, dat hij bevel had gegeven aan een aantal regimenten om zich naar Tienen te begeven. Dit kleine leger bestond uit:
1° een detachement dragonders van de markies van Westerlo bestaande uit een kapitein, een luitenant, een vaandrig en 100 dragonders;
2° een compagnie grenadiers van gemeld regiment;
3° een regiment dragonders van de graaf van Vehlen onder het gezag van luitenant kolonel Wezger;
4° een detachement infanterie, met een kapitein, een luitenant, een vaandrig, 120 fuseliers en 25 grenadiers met een luitenant van het regiment van de graaf van Kinigsegg. Deze detachementen zouden zich alle de 3de oktober naar Tienen begeven. De stad moest 80 paarden, samen met de infanterie, huisvesten. De rest zou op andere plaatsen ondergebracht worden volgens nog te ontvangen orders. De troepen zouden de 4de oktober in Tienen verblijven en de 5de in Leuven. Aldus verbleven de troepen gedurende twee nachten in de stad.

De laatste brief van 3 oktober liet het stadsbestuur weten dat er ook nog enkele verbindings- en handpaarden naar Tienen kwamen. Derhalve diende de overheid te zorgen voor het logement van manschappen en paarden, en voor het nodige paardenvoeder.

8. VERHAAL VAN HET HOOG BEZOEK

Naar het gebruik in die tijd werd de diplomatieke briefwisseling in het Frans gevoerd.
Het relaas van het bezoek zelf werd door de verslaggever in het Nederlands opgeschreven. Ik geef hieronder de volledige historische tekst (1).

Om te voldoen aen allen die bovenstaende orders, hadden die Heeren van het magistraet geordonneert ende gereguleert het naervolgende.

Eerst dat die vier compagnien sonder exceptie van gevreijde (2) hen ontrent twee uren naer den noen onder die commande van henne respective cappitijns, ende andere officieren jn behoorelijcke orders gerengeert (3) souden vinden op die merckt ende aldaer wijnigh gestaen hebbende, wirdt hen d’ordere gegeven om te marcheren tot buyten die boven poorte van maestricht (4), die compagnie vandie jonghmans hebbende d’avangarde (5), daer naer vo/ghde die compagnie van de Coloveniers guide (6), naer die, die gene vanden hantboghe, eijndelijck die gene vanden Cruijsbogh maeckende die arriergarde(7), alle met vligende vaendels ende slaende trommels, ende ter plaetse gecomen sijnde rengeerden de selve hen jn twee linien opperwaerts naer den cant van die cappelle van onse Live Vrouwe ten Steen.

Die Heeren Hoofftmeijr, borgemeesters, schepenen ende Raedt bevonden hen oock jn corpore (8) buyten die voorschreven poorte, aldaer affwachtende die compste van die doorluchtighe Aertshertoginne Maria Elisabet, jn een huysken gemaeckt van berdenen (9) het welck was behangen met tappijten.

Aendie selve porte vonden hen jnsgelijck veertigh manners vandie treffelijckste jnwoonders die gecomm/an/deert waeren om jeder te draghen eene witte brandende flambauw, dit alles soo sijnde, sagh men op den vierden October 1725 ontrent vijff uren naer middagh haere voorschreven hoogheijt met een gevolgh van menighvuldighe carossen (19) ende waeghens affcomen die hooghde van Haeckendover, als wanneer wirdt geordonneert allen die voorschreven flambauwen t’ontstecken, die selve naer comende passeerde door die twee Linien vande voorschreven compagnie, ende gecomen sijnde tot aende voorschreven porte, ende die heeren van het magistraet hun addresserende aenden heere graeve van Visconti grooten meester vande voorschreven haere hoogheijt, die was met eerste Carosse, ende vraghde, oft het waeren die heeren van het magistraet die versochten audientie, waer op geantwoordt sijnde van jae quaeme den selven vuyt syne Carosse, ende approcheerde (11) die derde Carosse jn dewelcke was haere doorluchtighste hoogheijt, ende rappoort gedaen hebbende, approcheerde joncker Theodor Bernaerd vanden Berghe (12) secretaris deser stadt, maeckende jnt’ approcheren drij reverentien met het booghen van de knien (13) die Carosse vande voorschreven haere hoogheijt ende die selve met allen respect geharangeert (14) hebbende jnde fransche taele, ende die stadt ende haere jnwoonders jn haere protectie gerecommandeert hebbende, approcherde, naer jnsgelijckx gemaeckt te hebben die reverentien als voor, die voorschreven haere hoogheijt joncker paulus Germanus Van den berghe de hauthem heere van bunsbeck, Hauthem etc. borgemeester deser stadt, den welcken naer eene clijne harange (15), presenteerde aen de selve haere hoogheijt jn eene silvere schotel den sleutel die vergult was, die de selve haere hoogheijt jn de handt genomen, ende gehouden hebbende naer eenigh discours die sij geiiefde te doen, wederom leijde jn de voorschreven schoetel, als wanneer den voorschreven joncker theodorus bernardus vandenberghe (18) haer was kussende die handt,

daer mede den marchs voortsgaende, Rengeerden die voorschreven veertigh draegers van flambauwen hen jn twee linien, voor, ende wederseijden die carosse, conduiserende alsoo haere hoogheijt beneffens die heeren van het magistraet onder het spelen vanden beijaert, het geluyt van allen de klocken soo vande groote kercke als alle de respective cloosters tot op den stadtshuijse, alwaer alles was geprepareert tot haer logement, sijnde voorden jnganck van t’selve gemaeckt eene schoone arcke (17), met het portrait van sijne keijserlijcke ende catholijcke majesteijt (18), boven verscheijde andere chronica (19), carmina (20), ende andere bedietsels boven die selve arcke, waeren oock op veele andere plaetsen verscheijde schoone arcken jnsgelijckx jn hebbende veele schoone schilderijen, carmina, chronica, ende andere bedietsels, als naementlijck eene jn het incomen van de bovenste poorte van Maestricht, tot Haendoren, voor het clooster vande wittevrouwen, aen die binne poorte voor het gasthuijs van sinte Laurijs (21), aen die brugge bij het huys genaempt het schip (22), voor het gasthuys van sinte jans (23), aen het huys genaempt die Sonne (24), aen die paeters Lievevrouwe broeders, op den hoeck vande mert tegens die kercke van onse Live Vrouwe ten Poel (25), aendie pompe staende op de Aspoel (26), aen het huys genoempt het Hert (27), aen het huys genaempt den Keyser (28) besluytende alsoo die vier hoecken vande merckt.

Die voorschreven haere hoogheijt aldus gearriveert sijnde jn haer logement, admitteerde wijnigentijdt daer naer ter audientie sijne excellentie den Grave van Daun, die Eerweerdighe ende Edele heeren gedeputeerden der heeren staeten van Brabant ende verscheijde andere heeren ende princen van den Lande.

Den avont aengecomen sijnde wierden voor het cartier van haere voorschreven hoogheijt ontstecken sesendertigh witte flambauwen ende voorts wirden allen de huysen vande geheele stadt geillumineert, soo met flambauwen, keersen, als andersints, soodanigh dat men dessavonts conde gaen langhs die straeten met sulcken claerte oft het waere geweest int’ midder van den dagh.

Oock waeren veele huysen vercieert met groonigheden, schilderijen ende andere ambellissementen van aen die Maestrichsche tot aendie Lovensche poorte sijnde rontom die merckt ende voor een groot deel die straete alwaer haere hoogheijt passeerde beset geweest met denneboomen ende andere groonigheden,

dien selven avont wirdt aen die heeren borgemeesters geadverteert, dat haere hoogheijt op den volgenden dagh wesende den vijffden ontrent halff thien van jntentie was misse gaen te hooren jndie cappelle van onse Lieve vrouwe ten poel, ende dat den wech van aendie trapper vanden stadthuyse tot aen die deure vandie voorschreven cappelle moeste worden beleijt met berdenen t’welck des s’morghens geschiet sijnde, gonge die voorschreven haere hoogheijt geleijt (29) door den graeve van Visconti gevolght van allen die Dames van het hoff ende veele cavaliers vanden lande naer die voorschreven capelle om missie te hooren, die gecelebreert wirde door eenen van haere omoniers (30).

Gedurende den tijdt van welcke misse die heeren van het magistraet op die meert voor het voorschreven Logement hadden doen aenbrenghen den wijn van Eeren bestaende jn een poinsel (31) Rinschen wijn het welck was liggende op een klijn waegenken seer net ende proper geschildeert, de reepen van het vat vergult, op die bodem waeren geschildert die waepenen van sijne keijserlijcke ende catholijcke majesteijt, ende van het doorluchtigh huys van Oostenrijck, welcken wijn geconduiseert wirde door veertigh studenten van het collegie der Eerweerdighe paeters Augstijnen, waer van vier waeren gecleet als Wildemannen (32), vier andere jn Romijnsche cleederen jn hun handt hebbende een vaendel met die waepenen van syne majesteyt ende het huys van Oostenrijck, twee gecleet jn moriaenen (33) sittende opde perden die den wijn van Eeren waeren treckende hebbende jn hun handt een vaendel met chronica oft dictaen (34) ende die meer rest jn herders kleederen seer proper geadjusteert met hun herders gewaert (35).

Haere doorluchtichste hoogheijt, comende vuyt die voorschreven capelle besagh dese bande van den voorschreven jongelinghen gerangeert voor haer logement de welcke naer eene clijne exercitie saluerden haere doorluchtichste hoogheijt met dry reverentien met geboeghde knieen tot der aerde toe, waer over de selve haere hoogheijt bethoonde seer vergenoeghen te sijn, ende onder het blaesen der trompetters die dese bande waeren precederende (35), vervolghde haere hoogheijt den marchxt (37) jn haer Logement, ende admitteerde ontrent een ure daer naer andermael ter audiencie sijne Excellentie den Graeve van Daun, daernaer die respective provinciaels oft henne gecommitteerde vande vijff biddende orders deser stadt, ende naer die, die heeren van het magistraet, die welcke aen haere hoogh-heijt door hennen voorschreven secretaris, presenteerden den vooschreven wijn van Eeren, die haere voorschreven hoogheijt aengenomen

ende die voorschreven heeren hen affscheijdt genomen hebbende, gaff den selven aendie Eerweerdighe paeters Cappucienen deser stadt, ende naer eenighe posterieure audientien naempt haere hoogheijt het middaghmael jnt’ publick, gedurende welcken die vier compagnie[n] wederom waeren gecommandeert, om hen onder henne officieren, ende vliegende vaendels te bevinden op die merckt, dogh alsoo daer gheene plaetse en was om te connen rangeren ter oorsaecke vande menichtvuldighe carossen ende een detachement soo jnfanterie als cavallerie waer van d’eerste gedurende het verblijff vande voorschreven aertshertoginne nacht ende dagh waeren geposteert op die selve merckt voor wachte, wierdt aendie voorschreven compagnien order gegeven van te marcheren tot buyten die Lovensche poorte ende om aldaer te rengeren jn twee linien als in het incomen ende aen welcke Lovensche poorte oock was gemaeckt eene arckade verciert als d’andere.

Ontrent de drij uren naer den middagh vertrock haere hoogheijt geconduiseert met veertigh brandende flambauwen gelijck in het incomen, vuyt dese stadt naer die gene van Loven, geconduiseert door een detachement dragonders, die des nachts hadden gelogeert jnde dorpen van Cumptich ende van Haeckendoren, die voorschreven aertshertoginne alsoo die vier compagnien gepasseert sijnde, gaeven die selve drij decharges, ende daer mede afftreckende tot op die merckt, gaven aldaer wederom drij andere decharges, waer mede een jeder sigh retireerde.

Die keucke, om ten dinste van het hoff te kocken was gemaeckt voor het H. Cruijs op die merckt ende dat van berdenen op eene andere maniere als men hier gewoon is jn desen Landen te sien.

Voetnoten

(1) Deze tekst werd onnauwkeurig weergegeven door J. Wauters in: Thiunas, 1932, 1-2, blz. 8-12.
(2) Zonder enige vrijstelling.
(3) Rengeren = rangeren, zich in een bepaalde orde opstellen.
(4) Bedoeld wordt de Maastrichtse buitenpoort. Deze bevond zich tussen de huidige Toren- en Keistraat.
(5) Voorhoede.
(6) Kolveniersgilde.
(7) Achterhoede.
(8) Gezamenlijk.
(9) Planken.
(10) Gesloten rijtuig op riemen, staatsiewagen.
(11) Kwam naderbij.
(12) De verslaggever vergist zich. Hier moet staan “Theodor Bernaerd Schotte”. Zie ook voetnoot 16.
(13) Diepe buiging, met het buigen van de knieën.
(14) Toegesproken.
(15) Na een kleine toespraak.
(16) Lees nogmaals “Schotte”. Cf. voetnoot 12.
(17) Praalboog.
(18) Bedoeld wordt Karel VI (1685-1740), keizer van Oostenrijk. Hij verkreeg de Zuidelijke Nederlanden door de Vrede van Utrecht in 1713.
(19) Jaartalverzen.
(20) Opschriften.
(21) Het Sint-Laureisgasthuis stond op het huidige Schipplein.
(22) Verdwenen huis op de hoek tussen Reizigersstraat en Langestraat, op de Gete.
(23) Het Sint-Jansgasthuis, ook genoemd Oud Gasthuis, in de Langestraat.
(24) De Zon, herberg en brouwerij, op de hoek van de Langestraat en het Kapucijnenplein. Tijdens en na de oorlog café bij Jef Vanparijs, nu Raddoux.
(25) Aan het Land van Belofte, nu Gambrinus.
(26) Nu: onder de Boomkens (Heldensquare).
(27) Bedoeld wordt het Groot Hert, nu de bank BBL.
(28) De huidige Kredietbank.
(29) Hier staat tweemaal “geleijt”.
(30) Aalmoezeniers.
(31) Poinsel = ponsoen, inhoudsmaat voor wijn gelijk aan 1,5 aam. Een aarn bevatte ongeveer 150 liter.
(32) De Wildeman herinnert aan een oude sage. Bij de ingang van hel en hemel stond een herberg voor de doden die nog niet aan de godheid voldaan hadden. Deze herberg werd bewaakt door een reus, gewapend met een boomstam, en bedekt met lange uit mos bestaande haren.
(33) Moor.
(34) Waarschijnlijk vernederlandsing van “dicta”, meervoud van “dictum”: spreuk, gezegde.
(35) De herderskleren waren juist voor herders gemaakt, zodat ze erdoor opvielen.
(36) Die deze bende voorafging.
(37) De mars.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant, juni 1997, p. 59-73.