Op de plaats van de Tiense Bank, Nieuwstraat 36, vinden we sedert december 1997 het Gemeentekrediet. Dit grote huis in de Nieuwstraat ontstond uit de vereniging van verscheidene panden. In 1830 kreeg het huis het kadasternummer H 252. Het grensde toen nog niet aan de Ooievaarstraat.

De Pauw hoorde rond 1370 toe aan Merten van Turnhout. Deze betaalde aan de hertog één denier. Deze cijns werd na hem voldaan door Peter van Houthem (Petrus de houthem), Peter Pasteybeckere, Egidius Portere en in 1477 door Egidius of Gielen Mercelis. Zoals ik in het cijnsboek van 1477 lees, diende de cijns voor de ingang van zijn kelder en een oversprong aan zijn huis, of in het Latijn de introitu penoris at de supersaltu domus sue. In 1545 heet het huis in het Latijn Jn pauone (u=v). Van 1522 tot 1546 hoorde het toe aan Jan Crans. Op dat ogenblik was de woning belast met 10 stuivers uit een legaat van Genoveva van Mille alias Ast en met 28 stuivers uter makinghe van Marie Hubrechts. Jan Crans liet zijn huis geheeten den pauwe na aan Dionijs of Nijs Crans, van wie het rond 1570 overging naar Ingel Meulen en daarna naar Meester Jacob de Min. In het begin van de 17de eeuw vond ik als eigenaar Joos van Velpe, die ook de Arend bezat of het aangrenzende huis richting 0.L.V.-broedersstraat.

Joos erfde van zijn vader Henrick van Velpe nog een ander huis. Dit huis hoorde rond 1370 toe aan Jan Maelgaert. Deze betaalde hiervoor aan de hertog een cijns van 3 deniers. Na hem werd de cijns voldaan door heer Ywein van Meldert (Ywanus de meldert), Willem Tiegeldeckere, Ywein van Houthem, en in 1461 en de volgende jaren door Jan de Waerseggere, cleersnydere. Wegens een verachterde cijns leefde Jan de Waerseggere in onenigheid met Joris van Streke. De schepenen van Tienen gaven Jan in den twest ende stoet (letterlijk: twist en stoot) ongelijk. Jan de Gruyter werd als stadhouder belast met de uitvoering van het vonnis. Het huis werd verkocht met proclamatien, kerckgeboden ende metter clocke, om het te laten aan de meest biedende. Na het uitgaan van de brandende kaars werd de woning in 1477 eigendom van ridder Merten van Wilre. Op 6 mei 1478 droeg Merten het goed over aan Goerdt vander Eycken, ook genoemd van der Linden, cleersnydere. De nieuwe eigenaar gaf vervolgens, op 9 mei 1480, het huis met de toebehoorten, gelegen tegenover de Paternoster, ten erfcijns aan Willem Veeckens die ook cleersnydere was.

Volgens het hertogelijk cijnsboek van 1477 was Aleijt de Waersegghere de opvolgster van Jan de Waerseggere. De naam is echter geschrapt en vervangen door Aleyt van Halle. In de helft van de 16de eeuw vond ik Jacob Styls als eigenaar van het huis naast de Pauw. Deze betaalde een bijkomende cijns van één obel omdat hy eenen valck vuythanghen mach. Rond 1570 komt Henrick van Velpe, die zijn goed naliet aan zijn zoon Joos.

De linkerzijde van het huidige Gemeentekrediet heette al in de 14de eeuw de Bruine Baard. Deze huisnaam is ook in Antwerpen bekend. Vande Weghe veronderstelt dat deze naam dezelfde betekenis heeft als de Gouden Baard, die we aantreffen in Maastricht, Amiens en Parijs. Het is volgens Van Lennep een oud symbool uit de Middeleeuwen. De Hertog van Lotharingen ging, na de slag bij Nancy waarin hij Karel de Stoute had verslagen, in plechtige optocht het lijk bezoeken. Hij was gekleed in diepe rouw en versierd met een gouden baard, die tot aan zijn midden reikte. Hij deed dit naar de gewoonte van oude helden die, na een schitterende overwinning op een vijand, met zulk een baard waren versierd.

De oudst bekende eigenaar van de Bruine Baard in Tienen was Willem van Leuven (Wilhelmus de louanio), die voor zijn huis één denier cijns betaalde. In een later cijnsboek verneem ik dat deze denier diende voor “een oversprong aan het huis met een lubbe”, of in het Latijn de supersaltu domus sue cum loba. De rekening van de H. Geesttafel over 1461-62 gewaagt van een Jan vander Smissen als werdt inden bruynen bardt. Deze Jan was niet alleen herbergier, maar ook slotenmaker. Op 18 december 1465 betaalden de rentmeesters van de Tafel een zekere som aan de vrouw in de Bruine Baard voor het drinken van rinswyne, omdat men geen landwijn had gevonden.

Omstreeks 1514 was de Bruine Baard eigendom van Reynson Frapsau, die rond 1544 overleed, vermits in 1545 zijn erfgenamen als bezitters van den bruynen baert worden opgegeven. Onder deze erfgenamen vond ik Barbara Frapsau, zijn weduwe, en later Jan Frapsau, een erfgenaam van Barbara Frapsau. Op de Bruine Baard kwam een rente van 6 stuivers uit een legaat van Elisabeth, weduwe van wijlen Ingelbert van Mille. Deze komt rond 1560 in het hertogelijk cijnsboek voor in de vorm van Ingel Meulen, als bezitter van de bruynen baerdt. Na deze komt Lieven Haveloos, in het gemeen jaargetijde geschreven Liuyn haueloes. Hij bezat de Bruine Baard zeker in 1575. In de rekeningen van 1587-88 is hij vervangen door zijn erfgenamen, met de vermelding dat de herberg was afgebroken. De afbraak had plaats in 1585.

Lievens erfgenamen, waaronder zijn weduwe Catharina Haveloos, verkochten het afgebroken huis genaemt den bruynen bardt neffens die clocke aan Henrick vanden Roye sone henricx, die voorkomt als bezitter in 1589-90. Het volgende jaar staan in zijn plaats zijn erfgenamen. Onder deze bevond zich Aert vanden Roye, die vermoedelijk heel jong stierf. Hij werd bijgenaamd “de jonge” en zo geeft het rekenboek van het Sint-Laureisgasthuis over 1594-95 als bezitters: de erfgenamen van Aert vanden Roye de jonge. In 1604-5 zijn zij opgevolgd door Henrick vanden Roye Aertssone. De rente die op het huis
stond, ten voordele van het gemeen jaargetijde, werd niet tijdig betaald. Daarom werd de Bruine Baard “uitgewonnen”. Op 15 juni 1595 echter verkocht het gemeen jaargetijde zijn actie aan Arnoudt vanden Roye alias Grasen tot profijt van de kinderen van Henrick vanden Roye. De regeerders verklaarden derhalve dat zij op 15 juni in één keer ontvangen hadden van Anna van Velpe, wettige huisvrouw van Arnoudt vanden Roye, de somme van 32 rinsguldens. Een deel van de openstaande schuld werd kwijtgescholden wegens die deso/aetheyt van de plaats waar de Bruine Baard had op gestaan. Eén van de kinderen van gemelde Henrick vanden Roye was, volgens De Ridder, mogelijk Aert vanden Roye de jonge, vader van Maria vanden Roye, die trouwde met Philippus Immens. Deze staat als bezitter aangegeven uxoris nomine in de rekeningen van 1606-25.

Volgens andere bronnen echter was de Bruine Baard in 1617 in het bezit van Guilliam Wouters. Deze komt geregeld voor als “reengenoot” van de Pauw. In 1640 is hij opgevolgd door zijn erfgenamen. In een kopie van het cijnsboek van het Sint-Germeinskapittel over de jaren 1654-1698 vond ik anderzijds de rij “Henrick Traetsens te voren de erfgenamen Joes Leenaerts te voren Otto Immens”, als bezitters van het huis eertijts geheeten den bruynen baert.

Deze opsomming is niet volledig, want in de schepengriffies (SG 4640, f. 51 v°) lees ik op datum van 22 februari 1662 dat Cornelis Beeten eigenaar werd van een erffue met den hoff daer aen gelegen Jnde gereelmaeckerije straet, gelegen naast de Kleine Arend (=de Pauw) in twee zijden en de advocaat Festraets. Hij verkreeg dit erf van Peeter Traetsens “als gemachtigde uit kracht van procuratie”. Volgens de reengenoten is dit erf de Bruine Baard. Zeven jaar later komt trouwens dezelfde Cornelis Beeten als reengenoot voor bij de verkoop van de Pauw. Op 20 maart 1669 kocht Joos Lenaert(s) de “actie van evictie” van de heer rentmeester van zijne koninklijke majesteitsdomeinen van Tienen op sekere gront daer een huys placht op te staen genoempt de pauw. Uit bovenstaande attesties blijkt dat Joos Lenaerts eerst de Pauw kocht en later ook eigenaar werd van de Bruine Baard. De Pauw was een ruïne. Ook de Bruine Baard was volgens het cijnsboek serie H 10 (nr. 725) op het einde van de 17de eeuw nog eenen ledigen gront. Tienen likte nog lang de wonden van de furie in 1635!

Uiteindelijk kwam de gapende wonde in de Nieuwstraat in het bezit van Henrick Traetsens. Deze bouwde op de lege percelen een groot huis, dat hij de Valk noemde. Deze naam komt al voor in de 16de eeuw (zie boven). Zo wordt in het cijnsboek van 1735 “Henry” Traetsens als de bezitter opgegeven van de drie oorspronkelijke panden samen, met sa maison nommé Le Faucon.

Na de dood van hun moeder verkochten de erfgenamen van Hendrik Traetsens de Valk, op 28 en 29 maart 1749, aan Hieronimus Willems en Anna Gertrudis Traetsens wettige gehuijsschen. De verkopers waren: 1) de eerwaarde heer Petrus Jacobus Traetsens, kanunnik van de collegiate kerk van Sint-Leonardus te Zoutleeuw; 2) Henricus Traetsens, drossaard van de baanderij (=gebied van de baanderheer) van Kumtich; 3) Anna Maria Traetsens, weduwe van sieur Albertus Henricus van Cauthem; en 4) sieur Josephus Clemens Renson als in hauwelijck hebbende Maria Magdalena Traetsens.

Als recentere bezitters noteerde ik: Deboubers (1796), de rentenierster en weduwe De Boubers (1800), notaris Cornelis Ferdinand Aspeculo (na 1800-1837), en notaris Jean Henri Aspeculo (1860). Deze laatste verwierf een deel van de vroegere Steenhof, zo genoemd naar de gevangenis het Steen. Op deze wijze grensde de Valk nu ook aan de Ooievaarstraat. Later werd het erf aan deze straat nogmaals vergroot, richting Grote Markt, met de helft van de plaats waarop de gevangenis het Steen had gestaan. Dit gedeelte is het perceel H 253, met hierachter een stuk tuin. Aan de straatkant kwam een nieuwe muur. Hierin is met bakstenen en in reliëf de afkorting TB voor Tiense Bank aangebracht.

Bibliografie

Onuitgegeven bronnen.
– Kerkelijke Archieven van Brabant nr. 22.233 (28.3.1749); 22.290; 22.303, f. 25.
– Rekenkamers nr. 44.807, f. 35; 44.811, f. 127; 44.812, f. 127; 44.814, nr. 724-725; 44.815, nr. 724-725; 44.816, nr. 724-725; 44.817, nr. 724-725.
– Rekeningen Armentafel 1563-64, f. 73 v°.
– Rekeningen Sint-Laureisgasthuis 1577, f. 26; 1636, f. 41.
– Schepengriffies nr. 2044, f. 47; 4640, f. 23 v°, 51 v° en 58 v°.
– Serie H 10, nr. 724-725.
– Serie H 14, nr. 292.
– Serie L 16, f. 12 v°.

Uitgegeven werken.
– Fr. De Ridder, in: Hagelands Gedenkschriften 1927, afl. 3-4, 14-21.
– P. Kempeneers, Tiense Plaatsnamen. Tienen, 1987; 448.
– R. vande Weghe, in: Naamkunde. Leuven 1977, 188.
– J. Van Lennep en J. Ter Gouw, De Uithangteekens. Den Haag, 1868, II, 174.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant maart 1998, p. 1-7.