Het huis nr. 18 (kadasternummer H 267) in de Nieuwstraat vormt sedert 1985 de linkerzijde van de bank ASLK. Oudere Tienenaars hebben het gekend als de slagerij Struyven. In 1935 beyond zich hier de witgoedhandel van Louis Hendrickx. Het draagt nog het opschrift OSB 1918. Voorheen heette dit pand de Gouden Ketting.

Rechts hiervan staat het dubbele huis 20-22 (kadasternr. H 268), voorheen bekend als de Drie (of Vijf) Sterren. Voor de eerste wereldoorlog beyond zich hier de winkel van loodgieter en ketelmaker Van der Taelen-Matterne en circa 1922 de juwelierszaak van Calixte Vanderwaeren. Volgens P. Dewalhens werden de huizen 18-20-22 door de Duitsers op 14 augustus 1914 in brand gestoken. Ze werden weer opgebouwd in 1918 en 1922. De ASLK verbouwde de twee panden tot een bank, met behoud van de voorgevels.

1° Het huis nummer 18 komt al in het oudste cijnsboek voor. Rond 1350 betaalde Reynier Reynsons de angarijs suis aan de hertog jaarlijks één denier. Een “angarium” was een hoefstal, geplaatst voor het huis, om er paarden aan vast te binden. Na Reynsons werd de cijns betaald door de smid Jan van Winde (Johannes de wijnde faber). Na deze kwamen achtereenvolgens Jan Goudackere, Willem Coenoys, Misus Betrams, Elisabeth Michiels (in 1477) en Jan Baken van Zoutleeuw. In de 16de eeuw vond ik als bezitters Dierick Cleynen, Willem Cleynen (circa 1570), Jan Bollen en Jan vanden Berghe (1635), die getrouwd was met Anna Bollen.

Het huis brandde bij de furie af. Nog in 1647 is het volgens de rekeningen van het Sint-Jansgasthuis een huis gelegen tegenover de Ketel het welck nu affgebrandt is, maar in een aanvulling noteert de rentmeester: dit huijs is op gemaeckt 1650. Deze datum komt met andere bronnen overeen, want in 1648 was het nog een erffue daer een huys heeft op gestaen. De grond hoorde dan toe aan het Tiense Begijnhof. Op 4 november 1648 verkocht Christiaen Putcheys, als rentmeester van het Begijnhof, de grond aan Aert Valle. Deze begon er weer een huis op te bouwen, dat hij niet kon voltooien. Zo heet het op 17 augustus 1650 een sekere erffue ende huijs waerop begonst te bauwen. Op deze datum verkochten meester Anthoen Sarton, doctor Willemaerts en Gregorius Cluckers de “akte van purgement” aan Franchois van Dermonde. Op het huis stond een rente ten voordele van het Sint-Jansgasthuis. Fransoos Vandermonden betaalde op 22 november 1651 de rente van de drie laatste jaren. Hij voltooide het huis en kreeg in 1656 van de adjunct-rentmeester Van Gestel de toestemming om te moegen vuijt hangen de gaude ketinge en betaalde hiervoor aan de hertog een bijkomende denier.

Vander Monde was een welstellend man en kocht in 1656 het aanpalende huis. In 1660 was hij echter overleden, zodat de twee huizen toen toebehoorden aan zijn weduwe. De weduwe verkocht de Drie Sterren (zie verder), maar behield nog enkele tijd de Gulden Ketting. Op het einde van de 17de eeuw werd de rente aan het Sint-Jansgasthuis voldaan door Jesper Smits (voor de jaren 1676-1683) en daarna door mijnheer Wauters lutenant meijer deser stadt van thienen. In 1699 werd die gulde keten gekocht door meester Michiel Alard. Deze komt in het cijnsboek van 1735 nog voor als de bezitter van la chaine d’or.

In 1768 ontmoet ik als nieuwe bezitter J.F. Kindermans, want in gemeld jaar kocht hij het volgende huis, de Samson, dat volgens de verkoopakte grensde aan den voorschreven d’heer kindermans. Hij bezat het nog rond 1780, vermits de stadssecretaris J.L. Wouters in het stadscijnsboek (serie H 10) onder nr. 728 noteert: nu kindermans, die gouden ketinge. Daarna gaat de benaming verloren.
Als recentere bezitters noteerde ik: de kuiper André Delacroix (1796-1800), de slager Philippe Vreysens (1826), de erfgenamen van Jan Lambertus Hendrickx (1834-37) en de winkelier Jean Joseph Hendrickx (1860).

2° Het grote huis in de Nieuwstraat 20-22 komt in de oudste cijnsboeken niet voor. Als oudste eigenaar vond ik voor 1570 Lambrecht Clerckx. In 1616 hoorde het pand toe aan meester Lambrecht Ilios, die het naliet aan zijn erfgenamen. Op 25 oktober 1656 verkochten deze erfgenamen hun huis aan meester Jan Marcain of Marcaigne. Deze verkocht het echter een paar maanden later, op 6 december 1656, aan Francoijs vander Monden, die ook de Gulden Ketting bezat. Na zijn dood verkocht de weduwe, op 15 december 1660, het huis gecompeteert hebbende voor desen aan de erfgenamen van meester Lambrecht Ilios, aan meester Peeter de Smet of Peeter Smits, in de wandeling genoemd “Peeter de barbier”. In 1661 kreeg Peter van de substituut-rentmeester Van Gestel de toestemming om te mogen vuijthangen de Sterre. (niet te verwarren met het huis de Sterre in de O.L.V-Broedersstraat).

In het stadscijnsboek (serie H 10, nr. 740) lees ik: “Meester Peeter den barbier met de vijf sterre“. Dit is een vergissing, want in andere bronnen heet de woning altijd de Drie Sterren. In het cijnsboek van 1689 vond ik die dry sterrens. De opeenvolging van de bezitters is niet zo duidelijk. Het cijnsboek vermeldt Wauter Michiels “by coop” en Henry Goffin, eveneens “by coop”, naast Hendrick Kindermans uxoris nomine. Waarschijnlijk kwam Kindermans als laatste van de drie, vermits hij als eigenaar van het huis genaemt de 3 sterren voorkomt in het begin van de 18de eeuw en ook later in 1735. In dit jaar heet hij in het Frans Henrij Kindermans met zijn huis Les trois Estoilles.

Als recente bezitters noteerde ik: Henri Vannerim uit de Hoegaardsestraat (1796-1800), de erfgenamen Philippe en Henri Vannerim (1826) en de deken Petrus Carolus of Pierre Charles Joseph Van Rosse (1834-60).

Bibliografie

Onuitgegeven bronnen.
– Rekeningen Sint-Jansgasthuis, nr. 2, f. 180; nr. 3, f. 116; nr. 5, f. 9 v°.
– Rekenkamers nr. 44.807, f. 35; 44.811, f. 127 v°; 44.814, nr. 728; 44.815, nr. 728 en 946; 44.816, nr. 728 en 946; 44.817, nr. 728 en 944.
– Schepengriffies 4640, f. 29 v°, 31 v°, 44, 44 v° en 49; 4641, f. 34.
– Serie H 10. nr. 728, 740 en 944.

Uitgegeven werken.
– P. Dewalhens, Beknopte monografie (…), in: Brab. Folkl. 1971, p. 290.
– P. Kempeneers, Tiense Plaatsnamen. Tienen, 1987, 448-449.
– Off. Inlichtingenboek. Tienen, 1935, 78.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant maart 1998, p. 7-10.