In het huis nr. 14 in de Nieuwstraat (kad.nummer H 265) bevond zich in 1935 de “klakkenhandel” van Alphonse L’Hair en in 1987 kleding Damlux. In 1995 is het pand volledig verbouwd tot het kapsalon Per Lei. Voorheen heette dit huis de Eik. Het volgende huis, Nieuwstraat 16 (kad. nummer H 266), was in 1935 de witgoedhandel van Jean Robert Delande. In het begin van de jaren zestig werd het de tabakswinkel van Massa, nu uitgebaat door Sylviane Massa. De naam Massa is een Waalse variant van Massart, Massaer e.a., afgeleid van Thomas. Voorheen heette dit huis de Samson.

1° In de 14de eeuw vormden de Eik en de Samson één pand, maar bestaande uit twee huizen. Hierachter lag een grote tuin, die oorspronkelijk reikte tot aan de Ooievaarstraat.
Van het huidige huis Massa vertrok een gang naar de gracht, bijna evenwijdig met de Nieuwstraat en uitkomend achter de Beurs (hoekhuis nr. 2) in de Ooievaarstraat. Deze gang heette rond 1370 de quadam via eunte … ad riuulum (lees: rivulum), in 1500 vertaald als van eenen wege … gaende tot opte gracht. In 1610 is het den ganck gaende naer de gracht en in 1656 den gemijnen ganck naer de grecht. Het koertje achter de Shirah (nr. 12) is er het enige overblijfsel van.

Rond 1370 betaalde Jan Smoutman aan de hertog jaarlijks een obel de quodam solario dicta soutgranderken tendente versus plateam penitus pedem uel circiter. Een graner of graender is een graanzolder, hier gebruikt voor het bewaren van zout. Deze zolder, “zoutgraander” genoemd, stak boven het huis een voet in de richting van de straat uit. Op het pand stonden nog andere cijnzen. Smoutman betaalde een denier voor een lubbe aan zijn huis (de loba ante mansionem suam) en een bijkomende denier omdat hi van sinen twe hvsen van achter ghelyc sinen ghebueren ten water gaen mach. Smoutman mocht dus gebruik maken van de “gemene gang” die naar de gracht liep.

In de volgende eeuw is er een cijns bijgekomen van een obel voor de porticu seu lobe theutonice paluerken, dus voor een soort uitsprong in het “Diets” paluerken genoemd. Zulk paluurken diende als versiering. Een cijns van ben denier werd bovendien betaald voor een brug, gelegen achter het erf op het beekje genoemd de gracht oft die oude veste. Het huis Massa stond derhalve in verbinding met de Ooievaarstraat, waar over de Mene een brug lag. Door verkaveling ging deze verbinding verloren. Zo ging onder meer een deel naar de Eik en een deel naar de Salamander.

Na Smoutman vond ik als bezitters: Judocus Wapenmakers, de priester Reynerus Wapenmakers (1477), Geert Claes, Jan Wapenmakers en Bartholomeus van Buell (1520-33). Van 1533 af hebben de twee huizen zeker aparte eigenaars.

2° De Samson (huis 16) had in 1830 een oppervlakte van 70 ca. maar werd voor 1860 vergroot met een achterhuis tot 1 a 3 ca. De woning hoorde in 1533-39 toe aan de smid Huybrecht Gruenincx alias Zwilden, samen met Cathelyne van Buell, als erfgenamen van Meusen van Buell. In 1539-40 was Huybrecht Swilden al overleden, want dan komen zijn weduwe en zijn erfgenamen voor als eigenaars van het huis “tegenover de Ketel”, grenzend aan Frans vander Eycken. Daarna komt Vyfken de vroedvrouw en van deze ging het rond 1545 naar Henrick Godevaerts. Korte tijd later heeft het “huis tegenover de ketel” (of in het Latijn domus e regione cacabi) als eigenaar Henrick Clercx die rond 1556 overleed. Hij werd in het bezit van het huis met synder toebehoorten teghen den ketel ouer opgevolgd door Jan Clercx, die het in 1570 naliet aan de schilder Sampson van Thielt. Van dan af heet het huis de Samson of Sampson.

Deze Samson kan niet dezelfde zijn als de schilder Sampson de Thielle (door Bets geschreven Samson De Chielles). Deze verliet Tienen na de furie van 1635 en trok zich terug op zijn kasteel Sampson in Namêche (tussen Namen en Andenne), waar hij op 15 oktober 1659 overleed.

Samson van Tielts weduwe hertrouwde met Niclaes Fabrij. Volgens De Ridder was deze weduwe Genoveva Goddons (niet te verwarren met de gelijknamige vrouw uit de 17de eeuw), die haar echtgenoot overleefde tot in 1598. Haar erfgenamen verkochten haren huyse genaemt Sampsonaan Francois vanden Rode of Roye, die als bezitter optreedt in 1598-99. Hij werd in het bezit van de Samson opgevolgd door zijn weduwe en erfgenamen, waaronder Frans vanden Roye de jonge, die trouwde met Margaretha van Houthem, en Henrick vanden Roye, de echtgenoot van Anna van Houthem. Volgens De Ridder waren beide vrouwen gezusters en dochters van burgemeester Jan van Houthem en Anna van Halle.

In 1617 hebben de erfgenamen vanden Roye al plaats gemaakt voor Gertrudis Pittau, weduwe van Peter Rulle of Bollen. Op 13 mei 1635 verkochten de momboiren van de kinderen van wijlen Peeter Bollen het huijs hoff ende achterhuijs genaempt den Samson aan Jan Servaes sone michiels. Deze kon nog altijd van achter naar de gracht, vermits het huis in 1635 grensde aan de voorschreven straat met het acces opde gracht van achter. Lang bleef Servaes niet in het bezit van de Samson, want in 1648 vond ik als reengenoot van de Gouden Ketting Mattheeus Bollen metten huijse genaempt den Sampson. Zijn erfgenamen verkochten het huis in 1649 aan meester Jan van Lintere. Van deze ging het “bij successie” naar Michiel van Linthere. De brand van 2 april 1705 richtte aan de Samson voor 1260 gulden schade toe. Op dat ogenblik was het huis, genoempt den Sampson, hoogh twee stagien, met een breedte van 18 voeten en een diepte van 37 voeten, dit is ongeveer 5,1 bij 10,5 meter. Het was bewoond door de apotheker Matheus van Lintere, terwijl het cijnsboek van 1735 een Michel van Linthere als eigenaar opgeeft. In dit cijnsboek gebeurt het wel meer dat de vermelde eigenaars al lang overleden zijn.

Na de familie Van Linter vond ik Nicolaus Vrancken en Anna Catharine Blijckaerts, in leven wettige gehuijsschen. In 1768 waren beide echtelingen overleden. Het waren “alle de respectieve erfgenamen” die op 23 januari 1768 het huis cum annexis in de Gareelmakerijstraat verkochten aan de heer J.F. Kindermans. In het cijnsboek SH 10 schrijft stadssecretaris J.L. Wouters rond 1780 bij het nummer 732: is aen kindermans, Samsum. Daarna gaat de benaming verloren.

Als recentere bezitters noteerde ik: Vanroije uit de Peperstraat (1796-1800), de bakker Arnold van Dalem (1826), de erfgenamen van Jan Lambertus Hendrickx (1834-37), en de bakker Philibert Hendrickx (1860).

3° Het huis nummer 14 bestond in 1826 uit een smal huis van 50 ca. Hiertoe behoorde ook de achterliggende tuin met een smidse, 1 a 40 ca groot. De woning heette vanaf de 16de eeuw Jn deycke, of in het Latijn quercus. In de rekenboeken van het gemeen jaargetijde van 1533 tot 1560 vind ik als oudst bekende eigenaar meester Franscen vander Eycken, barbier ende surgyn van de stad. Hij was een man van aanzien, die in de stadsraad zetelde in de jaren 1554-59. Het eigendom werd beschreven als een huis met toebehoorten, gelegen tegenover de Ketel, en genaamd die eycke. Het grensde aan de Samson, het Steen, de straat van voor en achteraan aan een klein straatje daer men opden gracht gaet aen die vliete. Het is de “gemene gang” die ik boven beschreven heb.

Van 1560 tot omstreeks 1570 staat de weduwe van Franscen vander Eycken als eigenares geboekt. Die weduwe was Catharina van Meensele. Zo geven de rekeningen van 1570 tot 1578 als bezitters: de erfgenamen van Cathelyne van Meensele, achtergelaten weduwe van meester Franscen vander Eycken. Onder de erfgenamen vond ik Lambrecht vander Eycken, die voorkomt in het gemeen jaargetijde tussen 1578 en 1596. Op dit laatste jaar verkocht hij de Eik aan Anna van Halle, achtergelaten weduwe van Jan van Houthem, burgemeester van Tienen. Zij staat als eigenares geboekt tot in 1635.

Op 24 oktober 1635 kocht Peeter vander Meren de Eik in de Gareelmakerijstraat tegens de weduwe en de erfgenamen van Jan van Houthem. Het huis grensde toen aan Adriaen van Sallen, Jan Servaes (met de Samson) en de straat. Peter bezat de Eik tot in 1666 en liet dan zijn erf na aan zijn weduwe. Zij staat nog vermeld in 1684 als eigenares van het huijs genoempt die Eijck, grenzend aan de Samson, den Steen, de straat en die clyen straet daermen op de gracht gaet.

Enkele jaren later hoorde de Eik toe aan “heer ende meester” Johannes van Wevelincoven, die getrouwd was met Marie Anne van Tricht. Op 7 maart 1704 deden Fransois Mareels en Magdalena Goddier het lerste geboth ten eynde van vernaerderinghe ouer secker huys met syne toebehoorten, tegen Van Wevelincoven en zijn vrouw. De familie Mareels bleef nog lange jaren in het bezit van de Eik. Zo vond ik nog in 1750 de “representanten Mareels” en in 1768 de “erfgenamen Francis Mareels”. Als recentere bezitters vond ik ten slotte: Jacques of Jacobus Delacroux tussen 1796 en 1837, en de slotenmaker Robert Debaus in 1860. Deze laatste bezat eveneens de tuin met de smidse.

Bibliografie

Onuitgegeven werken.
– Kerkelijke Archieven van Brabant nr. 2291, f. 30 v°; 2293, f. 37; 22.185, f. 51 v°; 22.283, f. 19 v°; 22.303, f. 25 v°; 22.312, f. 45 v°.
– Rekenkamers nr. 44.807, f. 35 v° en 42 v°; 44.811, f. 128; 44.812, f. 128 en 145 v°; 44.814, nr. 732-733; 44.815, nr. 732-733; 44 816, nr. 732-733: 44.817, nr. 732-733.
– Schepengriffies nr. 2042, f. 12; 4640, f. 5 v°, 29 v° en 43 v°; 4641, f. 34.
– Serie H 10, nr. 732.
– Serie L 16, f. 17.
– Serie R 16, f. 1.

Uitgegeven werken.
– Fr. De Ridder, in: Hagelands Gedenkschriften 1927, afl. 3-4, 27-31.
– P. Kempeneers, Tiense Plaatsnamen, 1987, 448-449.
– Off. Inlichtingenboek, 1935, 78.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant maart 1998, p. 10-14.