Het eertijds bekende Rood Paard op de Tiense Grote Markt kwam ter sprake tijdens een proces. Philippe de Lattin was een priester van het bisdom Luik, beneficiaris van het Sint-Nicolausaltaar in de parochiekerk van Bevekom en kapelaan van de heer van Oorbeek. Op 11 september 1654 werd hij kanunnik in de Sint-Germeinskerk te Tienen. Toen De Lattin nog kapelaan in Oorbeek was, maakte hij een reisje naar Leuven en had hiervoor van de eigenaar van de herberg Het Rood Paard, Lambrecht Baerts, een paard gehuurd. In Leuven ontmoette hij een aantal jeugdvrienden. Hij boemelde er tot laat in de nacht, reed met zijn paard richting Tienen, maar raakte de weg kwijt. Toen de kapelaan ’s morgens in Tienen aankwam, was het paard zodanig afgebeuld dat het aan zijn verwondingen bezweek. Hierop volgde een proces. Om u de vele rechtstermen te besparen, vertel ik het verloop van het proces in een kort toneelfragment.

Twee buren herinneren zich duidelijk het spijtige voorval met het paard van Lambrecht Baerts. Het zijn Reynier de Crijtere, baas in het Wit Paard, en Carel Meijs, baas in de Keizer.

Reynier: Sommige mensen hebben toch weinig respect voor hun dieren. Weet ge nog hoe de fameuze kanunnik Philippus De Lattin het gehuurd paard van Baerts heeft getracteerd?
Carel: Of ik me dat herinner? Een schande was dat. Hoe was het mogelijk dat die schurk nadien nog is bevorderd tot kanunnik.
Reynier: Och Carel, dat is van alle tijden. Denkt ge dat het binnen 400 jaar beter zal zijn?
Carel: Ik weet het niet. Het is al enkele jaren geleden, en nog is er in het proces geen uitspraak gekomen.
Reynier: Dat is juist. De gerechtelijke molen maalt langzaam. Maar in Brussel hebben ze Lambrecht Baerts toch al gelijk gegeven. Weet ge dat De Lattin eigenlijk niet méér bezat dat zijn temporeel dat hij van de stad krijgt, en enkele meubelkens? Maar naar ik verneemn, worden nu eindelijk de getuigen gehoord. Misschien kunnen we het proces nu volgen…

J. Velthaens, openbaar notaris, en de deurwaarder komen binnen.

Deurw.: De aanwezigen worden verzocht recht te staan. Heer Jan Velthaens, openbaar notaris bij de Souvereine Raad van Brabant, zal de zitting openen.
Notaris: Op heden, de 24ste november van het jaar 1657, open ik de zitting nopens de zaak Baerts tegen Lattin. Roep de getuige op.

De getuige is Jan Putteau.

Notaris: Getuige, wilt u duidelijk uw naam zeggen?
Putteau: Mijn naam is Jan Putteau.
Notaris: Wat is uw stiel?
Putteau: Ik ben zadelmaker van zijne hoogheid, mijnheer de notaris.
Notaris: Sieur Putteau, wilt u hier de waarheid spreken en niets dan de waarheid?
Putteau: Dat zal ik zeker doen, mijnheer de notaris. Ik was veel te veel gepakt, dat ik dat paard van mijn heer Baerts zo getracteerd heb gezien!
Notaris: Sieur Putteau, wilt u voor de goede gang van zaken enkel antwoorden op de vragen die ik u zal stellen.
Putteau: Mijn verontschuldigingen, heer.
Notaris: Sieur Putteau, buiten uw stiel van zadelmaker…, hebt u in deze stad nog andere bezigheden?
Putteau: Gewoonlijk houd ik de wacht aan de Leuvensepoort.
Notaris: Kunt u in het kort vertellen wat ge gezien en gehoord hebt, tijdens uw wacht in 1651?
Putteau: Het was een uur of zeven ’s morgens. Het was al klaar, toen we opeens Philippus De Lattin aan de poort zagen verschijnen. “Maak open”, lachte De Lattin. Maar de poort was al open. De kapelaan, of moet ik zeggen kanunnik, want een jaar of zes geleden was hij nog kapelaan van Oorbeek. Afijn, de kapelaan dus stapte van zijn paard af en viel lachend op de grond. De Lattin was zo zat als een os. Zo zat dat hij niet meer op zijn benen kon staan.
Notaris: Goed, maar hoe was zijn paard eraan toe?
Putteau: Zijn paard? Dat was geen paard meer. Dat was op sterven na dood. Het arme dier heeft ten andere niet lang meer geleefd. De Lattin had het beest zo afgebeuld met spoorslagen dat de zak van het paard helemaal gezwollen was. Overal was er bloed, want de pensen kwamen bijna uit de zak! Bij het zien van zo een getracteerd dier kon ik niet anders dan mij kwaad maken. Mijn heer De Lattin, schreeuwde ik, zijt ge niet beschaamd om met zo een paard nog te rijden. De Lattin lachte en zei dat het zo erg niet was.
Notaris: Zei De Lattin ook wat er gebeurd was?
Putteau: De Lattin zei dat het paard niet van hem was. Hij had het gehuurd van meester Lambrecht Baerts, de eigenaar van het Rood Paard, weet ge. Met dat gehuurd paard was hij naar Leuven geweest. Wat hij daar heeft uitgespookt, heeft de kapelaan niet verteld, maar ik denk dat hij met enkele kameraden op de zwier is geweest. Afijn, met zo een stuk in zijn voeten, zo zegt hij zelf, was hij niet verder geraakt dan in Boutersem. Het was al een uur of twaalf ’s nachts en in het donker moet hij de verkeerde weg hebben ingeslagen. In ieder geval, in Boutersem was hij de weg kwijt. Het heeft ten slotte geduurd tot in de morgen voor hij in Tienen is aangekomen.
Notaris: Heeft De Lattin het paard daarna laten verzorgen?
Putteau: Mijnheer de notaris, als zadelmaker houd ik van paarden. Dit kon ik niet aanzien. Ik schoot uit mijn sloffen en zei: “Ge durft toch niet meer op dat paard zitten, zeker?” De Lattin wilde nog iets goedmaken en stelde voor, dat ik het zelf naar het Rood Paard zou terugleiden. In het begin heb ik geweigerd. Enkele ogenblikken later komt hij af met enkele potten bier. Maar dat maakte mij nog kwader. Ik zei hem vlakaf: “Van u neem ik geen bier aan”. Ik ben dan terstond overal het bloed beginnen af te vegen. Zelfs de poort hing vol bloed. Ten langen leste ben ik dan met de kapelaan stillekens langs de Leuvensestraat naar de Grote Markt gegaan, met het paard aan mijn hand. Er was nog niet veel volk op straat, en zo heb ik dan het paard vastgebonden aan de ooistal voor de herberg. Daarna is De Lattin al waggelend naar Oorbeek getrokken. Ik zelf heb mij verder niet laten zien. Ik was te beschaamd om aan mijn heer Baerts te zeggen, hoe erg het met zijn paard gesteld was. Achteraf heb ik vernomen dat de advokaat Baerts furieus was en dat hij onmiddellijk een proces heeft ingespannen. Ten andere, heel Tienen wist ervan. Iedereen sprak er toen schande van.
Notaris: Is er u verder niets opgevallen, buiten het gedrag van de kapelaan?
Putteau: Zo zat als hij was, stond hij eerst de hele tijd te lachen. Daarna was hij wel uit zijn lood geslagen, omdat ik zijn bier had geweigerd. Maar wat hem er nog zatter deed uitzien, dat was zijn onnozele hoed.
Notaris: Welke hoed bedoelt ge?
Putteau: Wel, hij had een oude versleten hoed op zijn kop, ene die niet van hem was. Dat heeft hij zelf gezegd, want die van hem was hij ergens in Boutersem kwijt geraakt. Maar omdat hij er zo smerig en zo onnozel uit zag, ben ik nog rap bij Gregorius Cluckers een nieuwe hoed gaan kopen. Met die nieuwe hoed zag hij er toch minder belabberd uit om terug naar Oorbeek te gaan.
Notaris: Getuige, gij kunt nu gaan. De griffier zal het verslag opschrijven. Ge kunt volgende week het verslag na voorlezing komen ondertekenen, in aanwezigheid van de getuigen Jaecq Emanuel en meester Jaecq Marcaigne, die uw verklaringen hebben gehoord.

Hoe de zaak verder verliep, zal niemand weten. Drie jaar na de getuigenis van zadelmaker Jan Putteau heeft niemand de kanunnik in Tienen nog gezien.

Bibliografie: P. Kempeneers, Thuis in Thienen, 1999.