In een vorige sprokkel vertelde ik dat de meeste Europese talen teruggaan op de oertaal, het Indo-Europees. Als we afgaan op taalkundige verschijnselen, dan merken we dat sommige overal voorkomen. Andere zijn meer plaatsgebonden. Waar alle verschijnselen aanwezig zijn, daar moet ook de wieg van het Indo-Europees hebben gestaan. Deze wieg stond in Polen en het Balticum. Van hieruit zwermden families verder uit naar andere delen van Europa. Dit gebeurde omstreeks 2.500 voor Christus. Indo-Europese families vestigden zich aldus over het hele gebied van West-Rusland tot de Noordzee, en zuidwaarts tot de Alpen.

Na de expansie in het midden van het derde millennium voor Christus treden in het uitgestrekte Indo-Europese gebied al spoedig regionale verschillen op. In de bronstijd (tweede millennium v.C.) vormen de Nederlanden en Noordwest-Duitsland een dergelijke aparte groep. De taal van deze gewesten in het tweede en eerste millennium v.C. noemt Gysseling, “bij gebrek aan een betere benaming” het Belgisch (Naamkunde, 1978, blz. 2).

Dit Belgisch wordt o.m. gekenmerkt door het bewaren van de Indo-Europese p, door de overvloedige persoonsnamen op -inios en de nederzettingsnamen op -iom. In deze periode is de naam Landen ontstaan. Het suffix -iom werd gehecht aan persoonsnamen of waternamen. Het vroegst geattesteerde voorbeeld is de streeknaam Belgium bij Caesar, 52 v.C. Het suffix -iom werd toegevoegd aan de volksnaam Belgae: Belgiom, door Caesar verlatijnst tot Belgium. Daar in het Belgisch persoonsnamen overvloedig gevormd werden met het suffix -inios, nam het suffix -iom schijnbaar de gedaante -iniom aan.

De oorspronkelijke persoonsnaam in Landen is Londhinios. Hieruit ontstond de afleiding Londhiniom, wat zoveel betekent als “de nederzetting van Londhinios”. Landen is trouwens geen uniek geval. We kennen wel meer namen van dit type. Zo is ook Mechelen ontstaan uit een Belgische persoonsnaam + iom: Maguliniom, afgeleid van de persoonsnaam Magulinios. Andere voorbeelden zijn: Kalken uit de persoonsnaam Kalikinios, Grammene uit Gremminios, Leuven uit Lovanios, Tienen uit Deunios, enz. Natuurlijk hebben deze persoonsnamen een betekenis. In Mechelen betekent magu “knaap”, in Leuven schuilt “de geliefde”, terwijl ik Deunios heb verklaard als “de machtige, de vereerde”. Het lijken dus vooral abstracte begrippen te zijn die aan de basis liggen van onze oude steden.

De grondvorm in Landen, zoals Ekwall al aantoonde voor Londen, is het adjectief *londo- “wild”. Dit is een afleiding uit de Indo-Europese variant ledh, uitgebreid met een nasaalinfix. Dit betekent dat een n IN het woord werd gevoegd. De wortel werd dan lendh-, ablautend londh-.

In de tweede eeuw v.C. vangt, in een groot deel van de Nederlanden, de eerste germanisering aan. Van oorsprong Belgische toponiemen worden dan fonetisch gegermaniseerd. Ze nemen deel aan de laatste fase van de Germaanse consonantverschuiving. Een voorbeeld: t wordt th (en later in het Nederlands d), zoals in Tamara, nu de riviernaam Demer. Ook ontsnappen ze niet aan het samenvallen van o en a in het Germaans: Londhiniom wordt aldus Landhiniom. Vergelijk ook Mosa naast Maas. Bovendien wordt de Indo-Europese dh na een nasaal (n) in het Oud-Germaans d.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Publipers, 1999-2000. Ook in: OLE nr. 57 (1 juni 2000), blz. 4-17.