Kapitein François bezat ook het nummer G 268, gelegen achter zijn huis. Ook dit perceel kwam in het bezit van de Augustijnen. In 1798 werd dit pand als nationaal goed verkocht. In 1826 was notaris Janssen de bezitter en in 1834 Henri Dediest. Na zijn overlijden in 1859 hoorde het perceel toe aan zijn zoon Jean-Baptist Dediest en de echtgenote van Henri. Nu is deze grond eigendom van het College. Hierop staat aan de linkerzijde een gebouw. Verder vinden we hier de overdekte speelplaats, de toiletten en een kastanjeboom. Volgens het zeer lezenswaardige boek van Mark Stijnen over ‘Honderd Tiense Collegejaren’, zou deze kastanjeboom op 4 maart 1907 door E.H. Simons uit de tuin naar de speelplaats zijn verplant.

Op de hoek van de Broekstraat en de Danebroekstraat bevond zich eertijds een boomgaard. In 1826 had deze een grootte van 25a 50ca. Rond 1800 hoorde de boomgaard toe aan Jean Verlat. Hij werd opgevolgd door koopman Ludovicus of Louis Verlat. Deze komt nog voor als eigenaar in 1860. Na 1826 bouwde Louis Verlat twee huizen. Ze kregen de nummers G 265 en G 266. Op het eerste nummer vinden we nu de conciërgewoning van het College, Broekstraat 33. Op het nummer G 266 staat nu een particuliere woning, Broekstraat 35. Een paar honderd jaar vroeger echter stond hier ook al een huis. Het was samen met de boomgaard eigendom van de genoemde kapitein De Roijhout. De erfgenamen van de kapitein verkochten ook dit eigendom aan pater Hermannus Destordeur, de overste van de Augustijnen. De paters verwierven ook de tuin ernaast, nu de speelplaats. Op deze wijze strekte het Augustijnenklooster zich op het einde van de 17de eeuw uit tussen de Dr. J. Geensstraat en de Broekstraat.

Van de vroegere boomgaard schiet niet veel meer over. De grond wordt nu ingenomen door de linkervleugel van het College en de conciërgewoning, en verder door de huizen van de Broekstraat met de nummers 35 tot 43. Dit laatste is het hoekhuis met de spaarbank Eural Unispar. In de Danebroekstraat staat het huis nr. 32, verder garages en de huizen met de nummers 28 tot 22. Terloops vermeld ik in het kort de geschiedenis van het pand G 267 of ‘de speelplaats’, gelegen tussen de boomgaard van De Roijhout en het Hemelrijk. Gemeld pand was eeuwenlang een tuin, 20a 10ca groot. Hierbij hoorde een huis, dat in 1640 eigendom was van Jan de Peenen. Deze naam komt ook voor in de spelling De Pien, De Pienne en de Piem. Later komt Joos de Pienne als eigenaar voor. Maar op 24 mei 1673 verkocht Jda Hamers, weduwe wijlen Joes de Piem, de grond met het huis aan Mattheijs Maes. Onmiddellijk daarna werd het ingekocht door de Augustijnen. Ook dit perceel kwam in 1798 in handen van de opkopers, die de overige bezittingen van de paters hadden gekocht. Amper twee jaar later was de reeds gemelde Henricus Dediest eigenaar van de tuin. De twee huizen echter, in 1830 genummerd G 268 en G 269, hoorden al in 1796 toe aan Trudon Baudewijns, die toen ook het huis naast het Hemelrijk bezat. Nu komt de vroegere tuin grotendeels overeen met de speelplaats van het College.

Van de Fonteingracht is niets meer te merken. Enkel de rechter perceelslijn van gymnastiekzaal en toiletten duidt nog aan waar deze gracht gelopen heeft. Verder liep de gracht schuin over de huidige speelplaats, naar de hoek van de rechtervleugel.

Dr. P. Kempeneers.