Fraternitas, een maatschappij voor sociale leningen, herbergt tegenwoordig ook het notarshuis. Dit huis op de Grote Markt nr. 2 heette vroeger het Verken of het Wild Verken. We mogen dit huis niet verwarren met het Wild of Zwart Verken in de Spiegelstraat, of met het Wild Verken in de Langestraat naast de Witte Duif.

Over de vroegste eigenaars zijn we goed ingelicht door het werk van pastoor De Ridder. Wel situeert hij het Verken verkeerdelijk «in de gebuurte van den Langhen Waeghel». In werkelijkheid is de Lange Wagen het rechterdeel van het appartementsgebouw nr. 8, dus links van raadsheer Rik Boel, Grote Markt 9.

Tussen 1400 en 1423 hoorde de herberg het Verken toe aan Frank de Raymakere, die aan O.L.Vrouw ten Poel een cijns van 3 pond schuldig was. Voor opvolger had Frank zijn zoon Wouter Raymakere of, zoals hij in Latijnse vertaling heet, Walterus Rotaryfaber (1424-45). Na hem komt Willem Ramekere (1446-80). Een rademaker was meestal tegelijk smid, zodat zijn zoon als eigenaar voorkomt met de naam Willem Smeets alias Raymaekere. Deze was getrouwd met Elisabeth van Millen en komt een paar keer voor in oorkonden van 1504 en 1505. Verder vermaakte hij aan het klooster van Sint-Agnetendaal in de Kabbeekstraat, als gift onder levenden, een halve zille beemd in het Overbroek in Oplinter. Dit Overbroek heb ik gelokaliseerd tussen de Gete en de Oude Gete. De akte werd opgesteld in het huis van Willem Smeets alias Raymaekere staende op den driesch to thienen, gheheyten int vercken. Willem werd opgevolgd door Lodewijk van Scaybroek (1509-1530), maar in 1540 is hij vervangen door Jan Fabry alias Smeets. De familienaam Fabry is de Latijnse vertaling van Smets. Jan Fabry was derhalve een bloedverwant van Willem Smeets. Volgens De Ridder was hij ook dezelfde als Jan inde Canne alias Raymaeckers (1554-55) en als Jan Raeymaekers wonende int vercken opten driesch (1555-62). Daarom heette hij in 1562 ook Jan int vercken. Deze Jan had in 1562-66 als opvolger Jacob Bormans, afkomstig van Wetsingen onder Heilissem, die vermoedelijk het eigendom had ingewonnen. Op het einde van de 16de eeuw hoorde het Verken weer toe aan Nicolas Fabrij, een afstammeling van Jan Fabry alias Smeets. Daarna eindigt de dynastie van de rademakers, want in 1636 vernemen we dat het huis toebehoorde aan Jacob of Jacus Willemaers, die ook rechten bezat op het Gulden Hoofd en het Papegaaiken. In de 17de eeuw heette het huis ook het Wild Verken. Zo lezen we in het Cijnsboek van Heer en Rivieren, herschreven rond 1674: Jacob wilmaerts tvoren nicolas fabrij van sijn hays genaempt het wilt vercken staende op den dries.

Jacob Willemaers kreeg van de stadsoverheid de toestemming om zijn dak 1,65 m te verlengen. In het cijnsboek staat het als volgt: van dat hij ’t daeck van sijnen huijse liengen mach ter straeten werts vijff voeten. Ook mocht hij de vier stijlen van sijnen oistalle op straat zetten. Een oistalle is een hoefstal, waarin een paard werd vastgemaakt. De eigenaar betaalde voor deze toelatingen een belasting van 3 obolen. Verder betaalde hij nog een obool voor zijn poortaele oft lueben. Jacob stierf niet lang na 1635, want in 1639 hoorde het huis toe aan de erfgenamen wijlen Jaecques Wilmaerts. Zo kwam de herberg «bij successie» aan zijn dochter Anna Willemaers, ook genoemd het begijnken Willemaers. Van deze ging het Verken «bij coop» over naar Goort Loyaerts, die al de bezitter was van de Scheuleer. Dit is de latere linkerzijde van de Tinnen Schotel. Godevaart Loyaerts bezat de herberg nog in 1692.

Het Verken bleef daarna nog tientallen jaren in handen van de familie Loyaerts. In 1800 zijn het de «citoyennes» Loyaerts, renteniersters in het Begijnhof, die in 1826 genoemd worden Marie en Therese Loijaerts. In 1834 zijn de eigenaars Josephus Loyaerts en Michotte. Latere bezitters zijn: in 1837 M. Hanquet, en in 1860 de rentenier Antoine Pasch. In de gevel lezen we nog de herstellingsdatum 1758.

Dr. P. Kempeneers.