Intussen was het corps de garde tegenover de Kruiwagen erg vervallen. Daarom stelde de stadsoverheid voor, om de grond van de weduwe Dauwen aan te kopen om er een nieuw corps de garde op te bouwen. Elisabeth Willems ging akkoord met de som van 600 gulden wisselgeld. De Acte van verkrijgh van 19 mei 1724 bezegelde de verkoop aan de stad van de grond op de Houtmarkt, eertijds genaempt den keijser. De Tiense magistraat hechtte de 27ste mei zijn goedkeuring aan de aankoop, terwijl de Souvereine Raad van Brabant op 30 mei 1724 octrooi verleende om de stad in de grond te «goeden» om er een nieuw wachthuis op te bouwen. De verkoopacte werd in naam van de stad door de pensionaris Jan Immens ondertekend op 12 februari 1725. Het nieuwe gebouw kwam in gebruik op 5 maart 1725 en van dan af spreekt men in de documenten van de «nieuwe corps de garde». Hiertoe behoorden echter niet de hovingen achter de Corps de garde, die in 1724 al andere eigenaars hadden.
De nieuwe corps de garde diende in 1780 ook voor de vergaderingen van de Fonteinisten. Op 25 mei van gemeld jaar verkregen ze van de overheid hiervoor de toestemming. Ze mochten toen de tweede stagie op deser scads Halle oft het huijs genaemt Le Corps de garde gebruiken. In 1810 was de Stadshalle of Corps de garde weer in slechte staat. In de stadsraad werd een ontwerp voorgelegd tot herstel van het gebouw om er het vredegerecht te kunnen vestigen, samen met het bureau van de burgerlijke gasthuizen en het bureau der octrooien met een stapelplaats. Tevens werd voorgesteld om het gebouw te vergroten en een overdekte markt in te richten door de aankoop van het ernaast liggende huis. De aankoop gebeurde pas 20 jaar later. Dit huis, met vroeger kadasternummer G 308, was voortgekomen uit het Huis van Gempe en hoorde in 1830 toe aan Corneille Janssens. Vermits deze deel uitmaakte van de «stedelijke regering», werd hij tijdens de beslissingen vervangen. Janssens vroeg voor zijn woning, nevens het oud gebouw genaamd de Corps de garde, 6000 gulden Nederlands geld. De 10e april 1830 stelde de stad Ph. Robbiets, stadsbouwmeester, en J. B. Geerts, landmeter, aan om het nodige onderzoek te doen over het commodum en incommodum. Ze brachten hun verslag uit, dat besproken werd op 9 juni 1830. De gevraagde som van 6000 gulden lag beneden de schattingswaarde, zodat de stad op 7 september 1830 besliste om het huis van Corneille Janssens aan te kopen.
In 1846 verbouwde stadsarchitect Drossaert het gebouw zoals het er nu nog uitziet voor 46.772 fr. en 86 centiemen. Het diende als tekenschool, bureau voor de openbare werken, politiebureau en sedert 1891 ook als vredegerecht. De bovenkant van de voorgevel is versierd met vier halfverheven zuilen in Ionische stijl. De benedenkant bestaat uit vijf rondbogen, waarvan de drie binnenste toegang verschaffen tot een portiek of hal, bestaande uit Toscaanse pijlers onder een fraai bakstenen welfsel.
Op het binnenplein achter de Stadshalle werd in 1848 met het materiaal van de Gevangenen- of Vogelpoort een nieuwe gevangenis gebouwd, in de volksmond bekend als het Toreke. Het gebouw behield de functie van doorgangsgevangenis, vooral voor dronken personen, tot in 1972. In 1975 besliste de overheid om het Toreke in te richten als museum. Dit museum werd geopend op 15 juni 1978. Het binnenplein werd in 1892 geplaveid.
Dr. P. Kempeneers.