Elk dialect heeft een bekende zin. Alleen de autochtonen kunnen hem correct uitspreken. In Tienen is de zin een vraag: Go ge mai bè de mais spaile oep de braai van ’t kottegoar onder de beumkes?
Dat mais knikkers zijn, is algemeen bekend. Het woord braai voor trottoir doet bij de Leuvenaars een belletje rinkelen, vermits het in Leuven bekend is als broë. Zie hiervoor de “Diksjonêr van ’t Leives” van W. Wellekens.
In mijn uitgebreid boek “Reddelen onder de Boompjes” (dat voorlopig op mijn computer staat) geef ik ook de uitdrukking “Iemand de braai opschieten”, dit is: iemand buitengooien, buitenjagen. Het woord braai komt uit het Middelnederlands brawen of braeuwen “zomen, kalefaten”. De betekenis “zomen” wijst volgens De Vries (Ned. etymologisch woordenboek, 1971, 85) op een afleiding van West-Germaans *brawo (met lange a), met de betekenis “rand”, waarbij ook brauw (in wenkbrauw) aansluit.
Kottegoar is een vervorming van Corps de garde, dat al voor 1635 voorkomt. Tienen kende 8 Corps de gardes of wachthuizen. Aan elke stadspoort stond er één, dit maakt zeven in totaal. Het bekendste wachthuis, nummer 8, stond op de Grote Markt zelf, recht tegenover het oude Vredegerecht of de Stadshal. In 1724 stond op deze plaats de Kruiwagen. De stad kocht de Kruiwagen en zette er een nieuw Corps de garde op. Volksetymologisch, met bijgedachte aan kot, ontstond het Tiense woord kottegoar. Dit nieuwe Kottegoar kwam op 5 maart 1725 in gebruik. Het komt overeen met de rechterzijde (als je er voor staat) van de huidige Stadshal. Het gebouw telde twee verdiepingen. Vanaf 1780 vergaderden hier de Fonteinisten.
De stad slaagde erin om in 1830 de Koning van Polen, eertijds ook de Witte Leeuw genoemd, aan te kopen. Dit is de linkerzijde van de Stadshal. Zoals bekend bouwde architect in 1846 op de plaats van de Koning van Polen en de Kruiwagen een nieuw Vredegerecht. De Tienenaars bleven voor het nieuwe geheel de naam Kottegoar gebruiken. Sommigen blijven hardnekkig de verkeerde term Lakenhal gebruiken. Dit gebouw is, samen met het Korenhuis, al lang verdwenen. De twee gebouwen stonden ongeveer op de plaats van het nieuwe stadhuis, dat een ingang heeft langs de Peperstraat.
Nog een toemaatje. Een oude geldbenaming is oord. Tony Bergmann vertelt dat hij in Lier een oordje moest betalen om in de kleuterschool te mogen blijven. Daarom spraken de mensen van de “Oordjesschool”. Als het geld op is, zegt de (oude) Tienenaar: “Mén oëde zén oep”.
Wie “geen swiskes” meer heeft, zit eveneens zonder geld. Swiskes zijn Suisses of Zwitsers. De Zwitsers waren duurbetaalde huursoldaten. Zo las ik in Candide (Voltaire) de uitdrukking “pas d’argent, pas de Suisses”. Zonder Zwitsers kon je geen oorlog voeren.
Dr. P. Kempeneers.