De naam Wezer of Wezeren komt in onze streek tweemaal voor. 1° Wezer bij Landen luidde in 1108 Wesere, maar werd al vroeg verduidelijkt met de toevoeging Wals-. Zo vond ik in 1262 walschweseren, en in 1308 in Latijnse vorm Wesere gallicorum (zie mijn boek Leven in Landen). Wezer is een nederzettingsnaam, afgeleid van de waternaam Wisaro, gegermaniseerd door de Germanen uit Keltisch Wesara. In Landen was de Wisaro de oude benaming voor de Zeven-bronnenbeek.

2° Wezer onder Linter is precies hetzelfde. De waternaam Wezer was hier de oude benaming voor de huidige Moesbeek. Ter onderscheiding schreef men dikwijls “Wezer onder Leeuw”, dit is het dorp Wezer nabij Zoutleeuw. Het dorp Wezer heeft op zijn grondgebied heel wat malse weiden, waar Melkwegen naartoe liepen. Omwille van de melk werd Wezer uitgebreid tot Melkwezer. Men neemt aan dat de toevoeging Melk dateert uit de 18de eeuw. In het leenboek van de erfgenamen Walschaert vond ik echter Melcqweser onder Leeuwe al in 1675. De toevoeging Melk is dus minstens driekwart eeuw ouder dan meestal wordt aangenomen.

Het bedoelde leenboek heeft in het Rijkarchief te Leuven het nummer 6535 en is geklasseerd bij de Schepengriffies. In de 17de eeuw hoorde het toe aan de erfgenamen van wijlen jonker Philip Walschaert. Onder zijn erfgenamen bevond zich juffrouw Cecilia Catharina Walschaert, die getrouwd was met Laureys Vreven.

Eigenaars van een leenroerig parceel werden bij hun dood opgevolgd. Dit gebeurde op plechtige wijze, of zoals vroeger gezegd werd: met solemniteyt. Over de wijze waarop het “gichten en verheffen” gebeurde, vernemen we meestal niets. Het Leenboek van Walschaert vormt een uitzondering. Op folio 33 staat immers een uittreksel over de solemniteit, die gebruikelijk was bij het gichten en verheffen, alsmede over de kosten die het gichten met zich meebracht.

De Stadhouder begon met de uitspraak: Ick maene u. De Leenman antwoordde: Wanneer ghy my maent, soo sal ick segghen in verbeteren der leenmannen. Ghy sult (naam) gichten en goeden in alsulcke pleck oft plecken (naam) leengoits als hem verstorven is naer de doet van (naam), enz. Bij “naam” moest de naam van de nieuwe eigenaar genoemd worden, en verder de naam van het overgeërfde goed. Het voornaamste bij het gichten was de herhaling van de eed van trouw. Zo zei de stadhouder aan de leenman: (Naam) ghy wilt hem den eedt doen onsen leenhoff goet ende getrauwe te syn, syn achterdeel te verachteren ende synen voordeel te voorderen, ende al doen wat een goet leenman schuldich is te doen, doet ghy. De leenman antwoordde: Jae ick. Hierop volgde de eed bij God en zijn heiligen, als de stadhouder zei: Seght my nae, soo moet my godt helpen ende allen syn heylighen ende sult hem cussen.

Dit laatste komt nu vreemd voor. Waarschijnlijk moest de nieuwe eigenaar nu een kruisbeeld kussen. In 1675 was Jacob vanden Roye manvan drie zillen beemd, gelegen in het Rot en genaamd de bollenbempt, volgens reliëf gedaan op 27 september 1635. De Bollenbeemd ging daarna over naar Jacob van Meer, zoon van Geert, na de dood van de weduwe van Jacob vanden Roye. Het gichten en goeden had plaats op 3 december 1676. Jacob van Meer stierf. Na zijn dood werd zijn zoon Gheert van Meer de nieuwe leenman op 8 juni 1695. Na Geert kwam Daniel de Marneff, enz. Leven en sterven en leven en sterven.

Dr. P. Kempeneers.