Dat Goetsenhoven helemaal is afgebrand, zal wel niemand meer weten. Het gebeurde in oktober 1568, dus heel lang geleden.

In De Landbouwer van 1935 verscheen van oud-archivaris Jan Wauters in 9 afleveringen een artikel, met de eenvoudige titel Iets over Goetsenhoven. Hierin vertelt hij dat hij voor een tiental jaren een handschrift had aangekocht, met als opschrift Ellendighen staet van den dorpe van Goidsenhoven affgebrandt anno 1568. Wauters was getipt door een Goidsenhovenaar, dat er in zijn dorp bij X…, aan den steenweg, oude boeken en papieren waren die bij aannemelijk aanbod te verkrijgen waren. Het document bevond zich in 1925 bij een zekere mijnheer X. Zijn naam zal ons verder onbekend blijven. Deze persoon moet wel een zekere functie hebben gehad. Op de zolder van een gewone man moeten we normalerwijze geen oude documenten van deze aard verwachten. De archivaris vermeldt enkel dat hij en dokter Mahieu uit Tienen er op een vrijdagnamiddag naartoe reden. Tussen de papieren van Jan Wauters bevond zich het document uit 1592 dat vertelt over de verwoesting van Goetsenhoven in 1568, het beginjaar van de Tachtigjarige Oorlog.

In 1568 werd eveneens het Kasteel verwoest, toen Art van Merode de heer van Goetsenhoven was. Dit Kasteel bestaat nog. Hierin bevindt zich nu onder meer het Rustoord Nazareth. Ik heb de grote brand aangehaald in mijn werk over Goetsenhoven (blz. 116-117), uitgegeven door het Instituut voor Naamkunde te Leuven in 2002. Volgens het relaas vernietigde de brand het huys van Goetsenhouen in 1568, dat toen bequam [= bekwaam] was om princen te logeren. Deze zin wordt eveneens aangehaald in de Schepengriffies nummer 4074, in een bundel van 1686, thans in depot bewaard in het archief van het Toreke.

Toen ik met de toponymie van Goetsenhoven bezig was, heb ik het bewuste handschrift van Jan Wauters niet gezien. Na het overlijden van de archivaris raakte het handschrift immers verspreid. Het was dr. H. Jacobs uit Tienen die het op een veiling in Brussel eind juni 2003 terugvond.

Het document is 32,5 cm hoog en 20 cm breed. Op de voorpagina staat de titel, geschreven in een schrift dat de gotische letter imiteert. Deze vorm van sierschrift was in brede lagen van de bevolking populair. Tot lang na de oorlog versierde mijn oom, Hubert Mattens, in de kersttijd de spiegels van mijn moeder, Joanna Mattens, op het Kapucijnenplein met dit soort gotisch schrift. Hierbij gebruikte hij een recht afgesneden stukje zeep om de hoekige vormen beter te kunnen tekenen.

Mogelijk heeft Jan Wauters zelf de voorpagina van het handschrift versierd. De gotische letters zijn sober omlijst met een dikke bruine streep.

Het document zelf is een afschrift uit het einde van de 18de eeuw en telt 24 beschreven bladzijden. Op de achterzijde lezen we: Traduction d’un vieil écrit consernant gossoncourt. Het woord “traduction” betekent niet dat het verhaal oorspronkelijk in het Frans is geschreven. Vertaling is op te vatten als “overzetting”, waarbij de tekst werd overgeschreven en aangepast aan de spelling van de 18de eeuw.

Dr. P. Kempeneers.