In de kopie van de Ellendighen Staet zelf zijn latere wijzigingen aangebracht, die sommige woorden onleesbaar maken. De correcties wijzen erop dat de kopiist het origineel niet overal goed kon lezen. Hierdoor werden sommige passages onduidelijk. Een latere hand maakte de verkeerde passages nog slechter. Ook Jan Wauters noteert in zijn transcriptie in De Landbouwer nogal wat woorden die in het document niet staan.
De brand van Goetsenhoven in 1568 herinnert aan de woelige tijd van de godsdienstoorlogen. Willem van Oranje, bijgenaamd de Zwijger, was de leider van de opstandelingen tegen de Spaanse bezetter. Hij kwam in onze streken in oktober 1568 aan, maar mislukte in zijn poging om onze streken op de Spanjaarden te veroveren. Bij een slag aan de Gete moest hij zich terugtrekken. De grote brand in Goetsenhoven was bedoeld als een wraakactie tegen Art van Merode, op dat ogenblik groot-meier van Luik en in Goetsenhoven eigenaar van het Kasteel. Van Merode had immers de zijde van de Spaanse troepen gekozen, die onder de leiding van de hertog van Alva stonden. Deze beruchte hertog was door koning Filips II naar de Nederlanden gezonden om de orde te herstellen.
Voor de keuze van Art van Merode zou Goetsenhoven boeten. Het leger van Willem de Zwijger stak het kasteel van de Merodes in brand, samen met het hele dorp. De Spaanse troepen achtervolgden Willems leger en verwoestten in Goetsenhoven wat nog overeind stond. Zo werd Goetsenhoven in 1568 twee keer het slachtoffer van een godsdienstoorlog die 80 jaar lang zou woeden.
Volgens rijksarchivaris Alphonse Wauters, in zijn werk over Goetsenhoven (1887, p. 132), speelde Bernaert van Merode, de broer van Art, een grote rol tijdens de troebelen van de 16de eeuw. Over Art echter schrijft hij:Arnoul, grand maïeur de Liége, passa inaperçu dans l’histoire. Deze opvatting strookt niet met de feiten die de “Ellendighen Staet” ons overlevert.
Wauters maakt in zijn werk over Goetsenhoven geen gewag van de verwoestende brand die het dorp trof in 1568. Het handschrift uit de 18de eeuw, een kopie van het verloren origineel uit 1592, werpt dan ook een nieuw licht op de vergeten brand. Het is merkwaardig dat Willem Baerts, de burgemeester van Goetsenhoven, pas 24 jaar na de brand de hulp inriep van 2 Tiense schepenen, Jan Immens en Jan Vanderyck, om de “ellendige staat” van het dorp te beschrijven.
Beide schepenen trokken het dorp rond, praatten met enkele oudere inwoners, en noteerden wat ze zagen. Ik heb de hele tekst overgeschreven en voorzien van 105 voetnoten en een klapper. Deze tekst komt echter niet in de handel. Hij is bedoeld voor een kleine schare geïnteresseerden en wordt misschien later een “hebbeding”. In een inleiding schetsen de Tiense schepenen de situatie. Voor de brand was Goetsenhoven een welvarend dorp: heel groot vermaert, populeus ende seer sterck van gemeynte. In het dorp stonden huysen, schueren, stallingen ende andere commoditeyten om den landtman syne gewoonelycke labeuringe ende bezaetsels te proffyt te brengen. Betzaetsel betekent: wat bezaaid is, dus de oogst die op het veld staat.
Dr. P. Kempeneers.