In de “Ellendighen Staet” beschrijven de Tiense schepenen eerst de toestand in de dorpskern. Ze begonnen met het Kasteel, voor de brand “bekwaam om prinsen te logeren”. Na oktober 1568 was het een grote ruïne, of zoals de verslaggevers schreven: bijcans totalyck geruineert. De kelders of welfsels waren ingevallen. Slechts 1 toren van de poort bleef over. Hierin woonde in 1592 de meier van het dorp. Ook het pachthof bij het kasteel was afgebrand. Het was, 24 jaar later, slechts qualyck gerepareert. Aldus was het kasteel nog slechts een schynsel van de vroegere glorie.
Het dorp zelf was volledig afgebrand of teenemael af. Vele Goetsenhovenaars wilden van de lasten verlost zijn, die ze moesten betalen, en trokken naar enclaves in de buurt. Zo hoorden Bost en Hoegaarden tot het prinsbisdom Luik, en Outgaarden met Zittert-Lummen tot het Land van Namen. Voor de Brabantse Goetsenhovenaars waren dit vrije dorpen. Wie achterbleef, was meestal arm en leefde in opgelapte stallen en schuren met vele kinderen.
Het handschrift bevat aldus een beschrijving van vroegere “uitmuntende pachthoven”, waarvan enkel de fundamenten overbleven. Natuurlijk is de opsomming eentonig. Goetsenhoven was een kwart eeuw na de brand nog immer een grote puinhoop. Talrijk zijn de passages in dezelfde stijl: eenen grond daer een huys plagh op te staen, ofwel tegens over plagh een seer schoon pachthoff te staen. De rijkdom wordt geïllustreerd met het aantal ploegen en schapen: een pachthoff, daer twee ploegen uijtgingen met kudden schapen. In de plaats staat er nu een clyn huysken, waar een timmerman in woont, terwijl het gebouw zelf is afgebroken.
Jaspar van Binckom labeurde met een paard en een halve ploeg en een koe. Bovendien woonde hij in een woning die hij gemaakt had van de varkensstal en het houthuis. Bij de Plaats (het huidige Goetsenhovenplein) stond een Paanhuis. Het was afgebrand en door de heer van Goetsenhoven maar half hersteld of bycans gerepareert. Tot dit Paanhuis behoorde het deel dat heden het Cijnshof heet. Zoals ik in mijn werk over Goetsenhoven beschrijf, verplaatste de Heer van Goetsenhoven zijn Paanhuis in de volgende eeuw naar de Merepoel.
Naast de kerk stond een schoon uytnemende pachthoff, genaemt die dekenije ofte thiende. Deze dekenij was echter helemaal gedestrueert. Op deze plaats woonde (in 1592) een arme Luikenaar. En zo gaat de opsomming verder. In een boomgaard stond eertijds een pachthof die genaemt was de Roode poorte, mits dat die poorte was rood geschildert. Het pachthof de Rode Poort heb ik gelokaliseerd bij de eveneens verdwenen Motte.
Na de visitatie van het dorp trok de meier met de schepenen naar Meer en vervolgens naar Ast. Ook hier was armoede troef. Waar vroeger een rijke landman woonde, vonden de bezoekers een handwerker, die met twee quaed peerdekens begon te akkeren.
Het herstel van het dorp gebeurde zeer langzaam, zoals we kunnen afleiden uit het aantal woningen. Voor de brand stonden in Goetsenhoven meer dan 100 woningen. In 1636, een jaar na de verwoesting van Tienen tijdens diezelfde 80-jarige oorlog, telde Goetsenhoven nog altijd maar 32 huizen, en in 1686 zelfs 26. Het herstel begon eigenlijk pas in de 18de eeuw. In veel grote pachthoven vinden we stenen met datums van na 1780.
Dr. P. Kempeneers.