Beste lezer. Schrik niet van deze titel. De ambtenaren die ik aanklaag, bestuurden Tienen in 1400.

Dokter H. Jacobs bezit twee handschriften die van zeer groot belang zijn voor de geschiedenis van Tienen. Eén akte is gedateerd op 1 november 1400. Het betreft de omzetting van een lijfrente in een eeuwigdurende rente, te betalen aan Godefridus of Goort Boxhoren en zijn erfgenamen door de stad Tienen. De helft moet betaald worden op de dag van de bekering van Sint-Paulus (= 25 januari) en de andere helft op de dag van Sint-Jakob (= 25 juli).

Een tweede document, gedateerd 5 november 1401, betreft de omzetting van de lijfrente van de bakker Amelijs van Werme (of Wormen) in een eeuwigdurende rente, te betalen op 25 februari en 25 augustus. Buiten de 2 aangehaalde documenten moest Tienen nog andere omzettingen opstellen. Bets geeft in zijn Geschiedenis van Tienen (Tirlemont, 1860, I, p. 268-273) als bewijsstuk 4 de regeling van de stad met Huibrecht van Berthem. De tekst is nagenoeg dezelfde als in de manuscripten van dokter Jacobs. Op blz. 273 noteert Bets dat er “plusieurs originaux sur parchemin” aanwezig waren in het stadsarchief en bij de Grauwzusters. Waar al deze geschriften naartoe zijn gegaan, is niet duidelijk. Jacobs heeft in elk geval 2 belangrijke stukken in Tienen gehouden.

Voor de geschiedenis die achter de omzettingen schuilt, verwijst Bets naar Divoeus. Ik zal de toestand in 1400 bondig schetsen om het belang van de documenten te onderstrepen. Twee rampen troffen Tienen in 1400: 1° de terugkeer van de pest en 2° een enorme fraudezaak bij de topambtenaren. In de handschriften wordt naar deze feiten verwezen in volgende zin: “Cum dictum opidum nostrum Thenense tam propter maximam epydimiam, que protunc invalescebat et diu invaluerat, quam alia gravissima infortunia”. Of vrij vertaald: Toen onze genoemde stad Tienen, niet alleen wegens de grootste epidemie, die toen opkwam en lange tijd heerste, maar ook wegens andere zeer erge ongelukken”, enz.

Een aantal ambtenaren hadden de stadsfinanciën voor eigen profijt gebruikt. Deze fraude had erge gevolgen. De stad kon de talrijke lijfrenten niet meer betalen. Bovendien konden de burgers geen voet meer buiten de muren zetten, zonder dat ze overvallen werden door schuldeisers. Daarom werden in de eerste plaats enkele magistraten veroordeeld en verbannen, zoals Jan van Halle, Hendrik van Audevoorde en Frans Oliviers.

Ook voor de schuldeisers kwam er een oplossing. Op aanraden van hertogin Joanna van Brabant en van bevriende Leuvense en Brusselse magistraten, werd overeengekomen om de talrijke lijfrenten te halveren. Als tegenprestatie werd de lijfrente echter omgezet in een eeuwige en erfbare rente. Normaal verdween de rente bij de dood van de schuldeiser. Met de onafwendbare maatregel werd de rente nu erfelijk. Volgens Divoeus drukte de regeling 180 jaar later nog altijd op de stadsbegroting!

De situatie is een beetje te vergelijken met onze staatsfinanciën. Uitgaven worden niet gedekt door inkomsten, maar door leningen. Op de lange duur moeten de brave Belgen meer terugbetalen dan ze kunnen verdienen. Zo ontsporen de financiën. We kunnen veel leren uit het verleden. Maar als men het verleden niet meer kent, valt er ook niets meer uit te leren.

Dr. P. Kempeneers.