In een vorige sprokkel schreef ik dat Budingen in 1550 twee kapellen bezat. De Kapel van Terhagen (vertaald als Capella de Dumo) verdween al voor 1587. Het visitatieverslag van dit jaar vermeldt verder wel de Kapel van Hogen. Jaar na jaar lezen we in de visitaties ongeveer hetzelfde, maar in 1750 vinden we uitgebreider informatie. Rechts van het altaar stonden deze woorden: Dit heeft doen maecken Heer Bartholomei pastoor tot Betz in ’t Jaer 1653. Links stond er: Dit heeft doen maecken Heer Broeckmans Pastoor tot Buvingen. Dit is wel een vergissing: Buvingen moeten we verstaan als Budingen. Verder was aan de buitenkant van de toren een steen ingemetseld met de woorden: Dit heeft doen maecken Anthonius Broeckmans pastoor tot Bungen. Het verslag was ondertekend door Joannes Ariens, archipresbyter en pastor in Dormaal.
In Mechelen vond ik in een doos, getiteld Budingen en Buizingen, verdere informatie over de voormalige Sint-Pieterskapel in Hogen. In 1750 zag de kapel er niet oud uit. Toch was er aan te merken dat er verscheidene restauraties en vergrotingen waren gebeurd. De toren was voor de helft nooit met leien bedekt geweest, enkel met planken. De kapel bezat geen relikwieën. Ook elke vrome fundatie ontbrak. Wel waren de schepenen en de secretaris met de kapelaan overeengekomen, dat ze zouden zorgen voor een schoolmeester en een koster. Verder kon de kapel rekenen op de inkomsten van 18 gulden en 5 vaten koren. In ruil hiervoor moest de pastoor voor de mensen van Hogen een mis opdragen. De rekeningen begonnen in 1715 en werden bijgehouden door secretaris Jan Mommen.
Op 30 juni 1780 vond er in de Kapel van Hogen een incident plaats. Kapelaan Hermans uit Kortenaken droeg er ’s morgens, op bevel van de heer van Budingen, een mis op. Dit gebeurde zonder medeweten van Nicolaas De Bast, pastoor in Budingen. Toen hij, samen met heer Herbouts of Herbots, kapelaan Hermans in de sacristie aantrof, was het Hermans die verbaasd uitriep: “Wat komt gij hier doen?”. De Bast nam het niet dat een andere priester in de kapel van Hogen een mis opdroeg. Hij trok de kapelaan van Kortenaken aan zijn mouw en duwde hem de sacristie uit. Het voorval, in het bijzijn van getuigen, ging heel Budingen rond. De feiten werden aangedikt. Sommigen verklaarden zelfs dat pastoor Hermans naar een chirurgijn moest gaan. Natuurlijk bereikte het nieuws ook de kasteelheer, die een (Franse) brief naar Mechelen stuurde. Een gemakkelijk man moet De Bast niet geweest zijn. Een andere getuige, Jan Swinnen, verklaarde op 5 juli 1780, hoe hij gezien had dat De Bast en Herbots een stevige pint hadden gepakt in de herberg van Pans in Terhagen. Zo dronken waren ze, aldus Swinnen, dat ze “zweerden en vloekten dat het een schandaal was voor de hele wereld”.
In 1783 vroeg pastoor De Bast inlichtingen over zijn kapel in Hogen, omdat zijn voorzaat pastoor Jan Noel hem niets had achtergelaten. Niet één papier had hij ontvangen. Alles was weggenomen, maar hij wist niet door wie. In zijn brief schreef De Bast ook dat de plebaan van Zoutleeuw (Daniël Godts) hem had verteld over “de ruzie en de moeilijkheden” die zijn voorganger had ondervonden met de kapel van Hogen. Maar verder wist de plebaan “niet den rechten inhoud” van de hele discussie. Mechelen stuurde hem daarop een kopie met de gegevens uit het verslag van 1750.
Dr. P. Kempeneers.