De rentmeester van de abdij van Heilissem spreidt zijn overzicht van de waarde der munten over 6 bladzijden uit. Hij noteert de waarde zoals hij ze vond in oude rentebrieven en cijnsboeken, maar ook zoals ze in zijn tijd gangbaar was. Het document is niet gedateerd, maar het schrift is van de 18de eeuw. We kennen aldus de gangbare munten van rond 1750.

De abt vertaalde de tekst ook in het Frans, zodat we een overzicht krijgen van de benamingen van de verdwenen munten in het Nederlands en het Frans. Achtereenvolgens bespreekt de opsteller de Vlaamse en Brabantse munten, de Leuvense, Koningsmunten, Artois of Parisis, Tournois, Hollandse, Henegouwse en Mechelse munten, Sterlincx, Swerte en Sorthe, Payements, Mottoenen, Boddragers en Hofstaden, Schilden, Guldens en Franken en ten slotte Kronen.

Sommige oude benamingen leven nog verder. Denk aan het Pond Sterlincx dat 9 guldens waard was, nog bewaard in het Engels sterling. Ook de schelling en de penning leven verder in het Engels als shilling en penny. Andere muntbenamingen zijn volledig verdwenen zoals de mijt.

In Brabant werd meestal gerekend met guldens, stuivers, blanken, plekken, oordjes en mijten. We tellen even met de rentmeester mee: 1 gulden Brabants is gelijk aan 20 stuivers of 1 pond Artois. Eén stuiver is 4 oordjes waard. Eén blank is gelijk aan 3 oordjes. Een plek komt overeen met 24 mijten, en een negenmanneken met 9 mijten. Zo hebben 20 stuivers de waarde van 80 oordjes, of 160 negenmannekens of 1440 mijten.

Dr. P. Kempeneers.