Van Peter van Maastricht ging het grote pachthof naar Aerdt Cuijpers, notaris en rentmeester van de Grote H. Geest van Leuven. Deze schonk het hele goed bij testament aan de genoemde Armentafel. In mei 1631 bestond het pachthof uit een huis en hof met schuur, stallingen, vijvers, 2 motten, boomgaarden en een kemphof. Hierbij hoorden nog weiden: de Brembeemd, de Langebeemd, de Bruulbeemd en het Bieseusel, en verder nog 10 zillen, zodat het totaal uitkwam op 13,5 bunders en 20 roeden, gelegen tussen de straat van Glabbeek naar Attenrode (nu: Attenrodestraat) en de Bornestraat (nu: Steenbergstraat).

De Grote Heilige Geest verhuurde het pachthof telkens voor een termijn van 9 jaren, te beginnen vanaf half maart. Enkele bekende huurders waren: in 1631 Gielis Draylants en zijn huisvrouw Piryne Smols, daarna Bernart Draylants en in 1641 Geeraert vanden Putte die getrouwd was met Cathlijne Draylants. Als volgende pachter vond ik Steven Smekens (1661), die het moeilijk had om het huurgeld aan de H. Geest te betalen. Op 12 juli 1664 kwam deurwaarder Peronne langs die een inventaris opmaakte van “alle de bestiaelen”.

Op 6 februari 1669 werd het pachthof in huur uitgegeven aan Jan van Ham en zijn vrouw Marie Claes, die op dat ogenblik nog in Kersbeek woonden. Voor het pachthof en alle omliggende landen en weiden betaalden ze jaarlijks 340 gulden. Ze werden opgevolgd als pachters door Bernaert van Ham en zijn vrouw Elisabeth Wyns (1679) en vanaf half maart 1689 door Peeter Ceustermans en zijn vrouw Jenne Loijaerts.

In 1697 brandde een deel van het pachthof af. Op 5 februari stuurde de H. Geest een afvaardiging om een “taxaet van de schaede” op te stellen. De afvaardiging bestond uit 3 personen: 1) meester Matthys Jonckers metser en deken van het ambacht, 2) Peeter vander Borght timmerman en wonende in Attenrode, en 3) Meester Jan de Put “meester plecker” en deken van het ambacht.