Op de hoek van de Veldborn- en de Ark van Noëstraat stond een huis met kadasternummer H 90. In 1477 betaalde Ludovicus vanden Plasse één obel voor een lubbe aan zijn huis (de loba ante domum suam), grenzend aan Jan vanden Steen in twee zijden en de openbare weg. In 1500 werd deze cijns betaald door Geert vander Beeck. Na deze volgden Henrick vanden Plasse, priester Paeschart Cauwens, rond 1540 rentmeester Adriaen Baecx en rond 1570 Barbara van Ranst, die werd opgevolgd door Wilhem Bacx en daarna door Barbara Bacx. Deze trouwde met Francesco Negroni. Daarna ontmoet ik als eigenaars Barbara Nigroni en Agapito Nigroni die getrouwd was met Anna Maria van Ranst.

In 1717 werd het hoekhuis uitgewonnen door kanunnik Arnold de Veux, die er bezit van nam in naam van het Sint-Germeinskapittel. Daarop werd het “vernaderd” door jonker Frans Jozef vanden Berghe, in naam van zijn vrouw en ter oorzake van een rente die “van diverse jaren verachterd” was. Deze schuld werd in 1717 afgelost door Gabriel Franciscus Amandus vander Eijcken, luitenant in het regiment van graaf Lamarcq, en zijn vrouw Catharina Anthonia van Leeuw. Toen sloeg het noodlot toe. Catharina was zwaar ziek. Bovendien had ze twee kinderen die ze niet meer kon onderhouden. Op 10 februari 1718 liet Catharina door notaris P. Swevers haar testament opstellen. Amandus vander Eijcken was gesont van lichaem gaende ende staende, zijn vrouw daarentegen sieck van lichaem te bedde liggende. Beide echtgenoten waren nochtans hun memorie, verstandt ende vijff sinnen over alles wel magtigh. Catharina recommandeerde haar ziel, scheijdende vuijt haer lichaem aen godt almaghtigh, Maria sijne gebenedeijde moeder, ende allen het hemels geselschap, en liet haar goederen achter aan haar man en haar twee kinderen. Onder deze goederen bevond zich onder meer het hoekhuis in de Veldbornstraat.

Na Catharina’s dood was de miserie voor Amandus vander Eijcken niet voorbij, of zoals ik in het Weesboek lees: de fortune (was) hem suppliant verkeert. Twee jaar na de dood van zijn vrouw zat hij zeven maanden onnooselijck, dit is onschuldig, in de gevangenis te Brussel, zodat hij bijnaer alle sijne middelen heeft moeten versetten. Inmiddels was Amandus ook hertrouwd, zodat hij het huis van zijn eerste vrouw niet meer zonder toestemming mocht verkopen. Eén kind had hij al uitbesteed. Bovendien had hij veel schulden gemaakt bij zijn schoonvader en schoonmoeder, J.B. Hollanders en M.B. Negrone. Daarom richtte hij zich in oktober 1720 tot de weesmeesters van de stad om het hoekhuis te mogen verkopen. De koper was waarschijnlijk advocaat François Immens die nog in 1735 wordt vermeld.

Latere eigenaars van het hoekhuis waren: de weduwe Immens in 1747, advocaat Petit in 1796, en na deze de erfgenamen van Petit-Vranckx (1826), Christianus Gilsoë (1834), M. Hanquet (1837) en de weduwe van Chrétien Gilsoë (1860). In 1958 kocht de provincie het zogenaamde “Huis Negroni” met andere huizen en de omliggende grond om er een nieuwe gymnastiekzaal op te bouwen. Deze zaal was af in 1970. In dit huis stak, links van het rechter bovenraam, een stenen kanonbal. Bij de afbraak kwam deze bal vrij. Oud-archivaris Paul Dewalhens bewaarde hem sedertdien op zijn bureau op het stadhuis.

Dr. P. Kempeneers.