In de 5de eeuw na Christus ontstonden in Vlaanderen veel nederzettingsnamen door toevoeging van -ingas aan een Germaanse persoonsnaam. In Landen is dit type vertegenwoordigd door de gehuchtnaam Roeferdingen. Blijkens de attestaties in de cijnsboeken strekte dit gehucht zich uit: van aan de omgeving Bovenpoort (ook binnen de vesten) tot voorbij de Kreuk aan de Molenbeek.

Alle schrijvers over Landen menen dat de naam herinnert aan een “Frankische vrijheer Ruffer”, die eigenaar was van de molen. Piton (1951) verklaart Ruffertingen als “biens de Rupert (Robert)” en volgt hierbij de uitleg van Lefèvre. We moeten deze etymologie herzien.

Nederzettingsnamen op -ingas stonden in de nominatief of accusatief meervoud. Hiernaast komen ook vormen voor op -ingum, een datief meervoud. Zo vinden we in Oost-Vlaanderen Goeferdinge, circa 1243 Gontverdinghes, 1358 Gonferdinghen, door Gysseling verklaard uit Gundifrithingum of Gundifrithingas, dit is “bij de lieden van Gundifrith”.

Op dezelfde wijze is Roeferdingen te verklaren. Ik zet de oudste vormen op een rij: 1262 ad allodium de Roferdinen, 1280 molendinum quod dicitur de ruffredenges, 1280 apud landres est minuta et grossa decima que dicitur de ruffedinge, ca. 1370 ante molendinum in roferdinc, ca. 1375 Roeferdinc, 1418 prope ortum molendini de rofertinc, 1418 in rofertinghen.

Gewoonlijk neemt men het jaar 1200 aan voor de oudste vermelding van de molen van Roeferdingen. Waar komt deze datum vandaan? In het Rijksarchief in Luik bevinden zich documenten van de Sint-Lambrechtskathedraal. Onder de algemene noemer “Grande Compterie” vinden we als nummer 1 een bundel in perkament, “Kleine Stok” genoemd. Onder het trefwoord “Mons” komt de datum 1200 voor. Eén keer bevat het handschrift de datum 1270, maar talrijke keren 1280. Het is duidelijk dat men in 1200 niet kon schrijven “Actum anno m° cc° lxxx°”, dus opgesteld in het jaar 1280. Wel omgekeerd. In 1280 kon men verwijzen naar 1200. We mogen dus aannemen dat de Kleine Stok dateert van 1280. Dit betekent niet dan Roeferdingen op dat ogenblik pas ontstaan was, of dat de kathedraal pas in 1280 eigenaar van de molen was geworden. Ik kon van dit document een kopie nemen, die geïnteresseerde lezers kunnen bekijken in het Provinciaal Trefcentrum Rufferdinge in Landen.

Keren we terug naar de naam Roeferdingen. Het eerste lid bevat de tweestammige Germaanse naam Hrodfried, wat Herbillon in 1973, steunend op Förstemann, al had vermoed. Zie: Handelingen 1973, blz. 53. Deze naam bevat de Germaanse woorden hrôthi “roem” en frithu“vrede”. Beide elementen komen in heel wat persoonsnamen voor. Zo is “hrod” het eerste element in Robrecht en Rudolf, en “fried” het tweede element in Godfried en Elfriede. De samenstelling Hrodfried zelf is trouwens bewaard in 1065 als Rvfritprat (omgeving Trier). [In het handschrift staat boven de v een kleine o, en boven de a een accent aigu]. Prat komt uit het Latijn pratum “weide”. Rvfrit is dezelfde naam als in Roeferdingen. Gysseling verklaart deze naam als de “weide van Hrothifrith”.

Besluit: Roeferdingen luidde in de 5de eeuw Hrôthifrithingas (nom. en acc. pluralis) naast Hrôthifrithingum (datief pluralis), dit is “bij de lieden van Hrodfried”. Deze vormen evolueerden in het Nederlands klankwettig tot Roeferdingen. Door verdere afslijting van de uitgang ontstond Roeferdinc (1433) of Rofertinck (1509). Deze wijknaam werd als onzijdig aangevoeld, zodat vanaf het begin van de 16de eeuw het onzijdig lidwoord werd toegevoegd: 1509 jnt [= in het] rofertinck (SG 55, f. 20 v°).

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Publipers, 1999-2000. Ook in: OLE nr. 57 (1 juni 2000), blz. 4-17.