Hof komt in Oplinter dikwijls voor in de betekenis van woonstede of hoeve. Door een gebrekkige kennis van de opeenvolgende eigenaars, is de lokalisering van deze hoeven niet altijd mogelijk.

In zijn eenvoudigste vorm is de hofnaam nog geen toponiem. Na de eigenaar volgt de aanduiding “huijs ende hof”: 1686 Goort persoons huijs ende hoff, Anthoen polluenus huijs hoff boomgaert ende block. Ook van-bepalingen komen voor, zoals in het Hof van Ballaer, 1686 thoff van ballaer, gelegen in Oppenem bij de Beek en de Oude straat. En verder in 1396 het hof vander monicmeeren, en in 1686 aen het hoff van nederhem. Dit laatste is te situeren aan de Gete, dicht bij de molen, op kadasternummer D 439 en omgeving, identiek met de Villa van landbouwer Lambert Aspeculo (1846) en later van Josephina Aspeculo, geestelijke in Hoegaarden (1860). In 1686 was Sieur Jaecques van Leeuwe de eigenaar van het Hof van Nederhem.

Oud was het Hof ten Broek, 1468 hoff ten broecke, nu nog de benaming voor de weiden tussen de Grote en de Oude Gete, bij het Tiens Broek. Volgens Bets is dit hof te identificeren met het Hof van Kraainem, zo genoemd naar de adellijke familie Van Crainhem bij Brussel, die in 1227 het klooster van Oplinter rijkelijk begiftigde. Aan de Kummen, bij de Beek, lag het Hof te Gore: 1495 thoff te goere. Goor betekent “waterig moeras” (Debrabandere, 1993, 591), nog bewaard in de Oplinterse familienaam Vandenghoer.

Vlak na 1225 bouwden de nonnen van Maagdendaal het Hof ter Meren, in het Merenveld. Op mijn kaart heb ik de toestand rond 1770 gerekonstrueerd (fig. 20).

opl20
Figuur 20: Rekonstruktie van het Groot Hof ter Meren rond 1770.

Oude namen zijn: 1232 grangia de mera, 1271 ante portam grangie de mere, 1340 curie van der meren, 1383 ute onse houe vander meren, 1686 seker steenen pachthoff genaempt thoff te meeren. Met zijn “appendentie en dependentie” had dit hof een grootte van 62 bunders en 3,5 zillen. Om het te onderscheiden van het Klein Hof ter Meren, komt ook Groot Hof ter Meren voor: 1777 Groot hoff ter Meiren bij Ferraris, 1846 Groot hof ter Meeren, Ferme in de Atlas der Buurtwegen.

Dit hof kende een grote uitbreiding in de tweede helft van de 13de eeuw, onder de leiding van abdis Elisabeth van Mombeek (overleden in 1266) en Odilie van Mombeek (overleden in 1296). Het hof werd in 1755 door brand verwoest, maar twee jaar later weer opgebouwd. Op 20 februari 1798 werd de hoeve voor 870.000 pond verkocht, samen met 52 bunders en 3 dagmalen akkers en weiden, aan Marie-Louise de Lardenois, echtgenote van Philippe-Eugène de Waha. Tijdens de brand van 1840 ging de hoeve, die geheel met stro was bedekt, in de vlammen op en werd daarna niet meer opgebouwd. Het domein werd eigendom van de douarière Vandenberghe de Binckum.

Ten zuiden van de Neerlintersesteenweg bevindt zich het Klein Hof ter Meren. Oude namen: 1777 Kleyn Hoff ter Meiren, 1846 Klein hof ter Meeren, Ferme. Deze hoeve met brouwerij was eigendom van landbouwer en burgemeester Josephus Verheyden. Op dit ogenblik vinden we hier een huis, met huisnummer 161. In de zijgevel staat een wapenschild met het devies “Profunda scrutatur”, wat volgens Fr. Claes s.j. betekent: “Hij, nl. God, onderzoekt het onpeilbare”.. Hiernaast (richting Neerlinter) staat een huis met nummer 167. Hier lezen we “Klein Hof ter Meere”, en de datum 1919-1929. De postbus vermeldt “All Trade Intern. ATI” (fig. 21).

opl21
Figuur 21: Het Klein Hof ter Meren, Neerlintersesteenweg 167.

De telling van 1686 vermeldt ook een casteel, bewoond door Joncker de Hues (ook geschreven de Heusch) uit Sint-Truiden, en later door de Heer van Heijnsdael, heer van Oplinter. Dit kasteel stond op A 258 tangs de vroegere Oppenemsestraat, nu Herestraat. Het oude kasteel, gebouwd in 1662, werd afgebroken en vervangen door een hoeve, in 1846 nog genoemd Château d’Oplinter. In 1846 was het kasteel eigendom van ridder Philippe Antoine Joseph de Wouters de Bouchout, uit Vertrijk, in 1860 van ridder Alphonsius Joannes Lambertus Philippus Dewouters d’Oplinter, uit Brussel. Andere belangrijke huizen komen in Oplinter weining voor. Op het huidige Genovevaplein stond het huis van Hendrick Dauwen, in 1686 genoemd die drije croenen, een halve zille groot. Op ditzelfde plein stond het huis Sint-Genoveva. In 1686 was Hendrick Polluenus de bezitter van de sinter viue, dat door het Garnizoen van Maastricht werd afgebrand. In 1708 hoorde de sinte Genoveva toe aan Jan Schepers (fig. 22, 23). Een kleurloze naam is het Huisken uit 1884, op de kruising van de huidige Kleine Baan en de Huiskensstraat. In 1846 hoorde het Huisken toe aan rentenier Henri Blyckaerts uit Tienen.

opl22
Figuur 22: Het Genovevaplein voor de tweede wereldoorlog, gezien vanuit het kerkhof. In 1686 heet dit centrum “die pleijn” of ‘die plaetse’. (Verzameling R. Thioulants).

opl23

Figuur 23: Het Genovevaplein voor de oorlog, met rechts het Gemeentehuis uit 1855. Achter de bomen staat de School, gebouwd in hetzelfde jaar. (Verzameling R. Thioulants).

In elke landelijke gemeente woonde een smid. De oudste smid die ik gevonden heb, heette Jan de Smet. Zijn “geleeg” lag achter dat van Jan Bussen in eenen hoerninc, dit is een hoek, in een straatje dat men noemde smeets straetkin. In 1846-1860 bevond zich de Smis op het perceel genummerd B 149. Dit is aan de linkerzijde van de vroegere Bronstraat, niet ver van de Genovevabron. Het huis hoorde in 1846 toe aan de kinderen van Jean Boden. In 1860 wordt Michael Boden als hoefsmid vermeld (fig. 24).

opl24
Figuur 24: De Smis van Fr. Kempeneers. (Verzameling R. Thioulants).

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Brabantse Folkore nr. 288, december 1995, p. 351-392. Ook verschenen in Publipers, augustus 1994.