Gewone samengestelde namen van het type Bondgenotenlaan, Broekstraat, Grote Markt, Leuvenselaan, Tiensevest, hebben niet altijd voor alle straten bestaan. Voor sommige wegen waren dikwijls omschrijvingen in gebruik. Zulke omschrijvingen beantwoordden aan de formule “weg komende van A en gaande naar B”. A is het beginpunt van de weg, B het eindpunt. Naast “weg” komen andere soortnamen voor, zoals baan, gat, laan, ’s-herenstraat, straat, voetpad, vest, weg, wegel, enz. Soms wordt het beginpunt weggelaten. De formule wordt dan vereenvoudigd tot “weg naar B”. Op deze wijze ontstaat een veelheid van omschrijvingen die niet altijd in toponymische werken zijn opgenomen.

Enkele voorbeelden uit Dormaal: 1351 bi den wech te Lewe wert, dit is de huidige Passtraat naar (Zout)leeuw; 1370 in via versus vedecoven, een omschrijving in het Latijn voor de weg naar het verdwenen gehucht Vedekoven; 1651 de straete naer thienen, de weg van Dormaal naar Tienen of de Oude Tiensebaan nu Wittenweg genoemd. Omschrijvingen kwamen ook in het Frans voor. De landmeter Naveau tekende in Dormaal de percelen die toebehoorden aan het Begijnhof van Tienen. Zo tekende hij in 1756 een stuk grond gelegen aan de Pavez de Tirlemont a saintron, wat overeenkomt met de huidige Grote Steenweg.

Is het eindpunt een gemeente- of gehuchtnaam, dan kan deze als adjectief vóór de soortnaam worden geplaatst. Frans Claes noemt in zijn artikel “Tiensestraat contra Tienenstraat in Oost-Brabant” (Naamkunde 1979) de onverbogen vorm type I, de verbogen vorm type II. Zo kennen wij in Tienen als type I: Breisemstraat, Bunsbeekstraat, Ezemaalstraat, Hoegaardenstraat, Kumtichstraat, Outgaardenstraat, Vissenakenstraat. Als type II: Aarschotse-steenweg, Diestsesteenweg, Geldenakensestraat, Glabbeeksestraat, Hannuitsesteenweg, Leuvenselaan, Leuvensestraat, enz.

Een algemene benaming was vroeger ’s-Herenstraat. Dit betekende gewoon “de weg des heeren”, dus “de openbare weg”. De ligging moest blijken uit de context. Zo heette de Passtraat in Dormaal in 1623 sheeren straete gaende naer Landen, of omgekeerd sheeren straete naer Leeuwe gaende. De Oude Tiensebaan heette sheeren straete gaende van dormael naer thienen. De weg van Dormaal naar Hespen werd in 1601 omschreven als sheeren strate die leydt vande Lazarye aldaer naer nederhespen. Dan moest je nog weten waar de Lazarij heeft gestaan. Sommige onderzoekers kennen deze algemene benaming niet en verwarren  het eerste lid ‘des heeren’ met ‘heer’. Oude Romeinse of Karolingische wegen werden vooral aangelegd voor de snelle verspreiding van het leger. Heer uit Germaans *harja betekent leger. Zo ontstonden de namen Heerstraat, Heerweg en Heerbaan. Nog dikwijls op archaïsche wijze geschreven als Heirbaan, wellicht in navolging van het Vlaemsche heir van Guido Gezelle. Zo kennen we in Kumtich in 1470 dije heerbaene, of duidelijker in 1646 die heerbane van thienen naer louen.

Algemeen is ook de naam Kruisstraat. Soms is het mogelijk dat hier een houten of ijzeren kruis heeft gestaan, maar meestal werd zulke weg genoemd naar een opvallende kruising van wegen. Zo lag er in Dormaal in 1623 een hofstad gelegen op de cruysstraet. In de attestatie (serie G3, f. 158, in het Tiense stadsarchief) staat duidelijk over welke twee wegen het gaat: de cruysstraet gaende van dormael naer thienen (de Oude Tiensebaan, nu genoemd Wittenweg) en de valgaere straet (de nog bestaande Valgaarstraat).

Een oud woord voor een grote verkeersweg is Kassei of Katsei, in het Frans Chaussée. In 1714 begonnen de Oostenrijkers met de aanleg van een rechte weg tussen Leuven en Tienen. Het was de verlenging van de weg van Mechelen naar Leuven en werd nadien verlengd van Tienen naar Sint-Truiden. In een Tiense ordonnantie spreekt men van de cassaij die Ulieden van sinne sijn te maecken van aen de stadt Louen door Thienen tot Luijck. Het woord is natuurlijk veel ouder. Katsei > Kassei komt van Middelnederlands cautsiede ‘bestrate weg’. Het is ontleend van het Oudpicardisch cauchie, het equivalent van Oudfrans chauciee, Nieuwfrans chaussee en heeft zich ontwikkeld uit vulgair Latijn *via calciata ‘bestrate of bekalkte weg’. Bij het verharden van wegen in moerassige gebieden gebruikten de Romeinen kalk. De naam werd in de volksmond verkort tot ‘calciata’, wat leidde tot ‘katsei’. In Dormaal gebruikte men in 1477 voor de weg op de zuidgrens de naam  Catseyde, en in 1727 Calsije. Thans is deze weg nog algemeen bekend als de Romeinseweg.